Uit: DE SCHOUW, FEBRUARI 1944, 3e JAARGANG Nr 2



. . . „und seyn Sie in dergleichen Sachen nur
nicht zu ängstlich mein theuerster Freund
”. . . .
E. T. A. Hoffmann (Samtliche Werke I, p. XIV)

Het is, in een bepaald opzicht, met het surrealisme eenigszins gesteld als met het individualisme: het zijn beide zaken, die men voorál niet moet vereenzelvigen — en vonnissen — met hun láátsten, hun na-oorlogschen verschijningsvorm. Een kunstwerk is noodzakelijk allerindividueelst, maar de kunstenaar (en daarmee diens individualisme) kan een gedesequilibreerde, destructieve, ondermijnende kracht worden. Een ontaard individualisme is een mogelijkheid van het individualisme, precies zoo als het ontaarden van den vorm (tot een verdwaasde hypertrophie of een kultus van het nog amorphe) een mogelijkheid is van den vorm. Worden die mogelijkheden werkelijkheid — en in het na-oorlogsche kunstleven was dit inderdaad zoo — dan kan men niet het individualisme, evenmin als den vorm als een waardeloos en verwerpelijk ziekteverschijnsel afwijzen, doch enkel hun beider ontaarding. — Het surrealisme nu, een verschijnsel dat men in zoovele tijdperken, en ook buiten Europa, heeft kunnen opmerken, was, in zijn na-oorlogschen verschijningsvorm, globaal genomen, als uiting van geestelijk nihilisme (en dit weer als een exponent van machtelooze levensvertwijfeling), stellig een ontaard en verziekt surrealisme; en het was, waar men het, schoon met velerlei voorbehoud, beschouwen kon als een uiting van revolutionnair vitalisme, een uiting van verbijsterd en ontspoord, elk spoor bijster, vitalisme, — van een levenswil, die geen nieuw begin mogelijk achtte dan na een kultuur-bolsjewistische vernietiging gepleegd te hebben niet slechts aan de tot dan toe geldende en aanvaarde uitdrukkingsmogelijk-heden van het artistieke scheppen, doch aan alles wat voorheen kultureele waarde en geldigheid had bezeten en als één enorme misvatting — en ontaarding! — moest worden ingeramd en weggevaagd. In wezen echter is het surrealisme iets volstrekt anders: van verhevener, aristocratischer, levenskrachtiger orde en oorsprong. In wezen is het een dóórdringen — clairvoyant en onbevreesd — tot de werkelijkheid àchter „het leven volgens de gemeenzame voorstelling der waarschijnlijkheid”, achter die bedrieglijke en beveiligende illusie welke het uiterlijk van het menschelijk leven ons als waarheid „te gelooven voorhoudt”. Het is een verscherpt, niet een verziekt, een sur-reëel, niet een irreëel, zien — van de werkelijkheid dezer wereld; niet méér, maar ook niet minder. Het na-oorlogsche surrealisme verbrak —

74

















aangemaakt: 01-11-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 04-11-2012