|
Enkele gedichten van Nieuwe Verten nader beschouwd. Enkele gedichten van Nieuwe Verten nader beschouwd I Verbroken prélude Jeugd en Leven In dit gedicht bezingt hij eerst de jeugd, vergelijkend met een kleine heldere, altijd maar uit de aarde opborrelende, weldadige bron, als
En leven is autonoom, net als de bron, onafhankelijk van de aarde waaruit hij ontspringt. Leven, en dus ook zijn leven, is een
daarom
maar niet volkomen onafhankelijk
En daar vloeit voor hem uit voort, ondanks zichzelf
waarbij het 'eigen hooge schoon' als onontkoombare maatstaf (voor het eigen leven) niet alleen vreugde maar zeker ook pijn geeft. Medio Vitae Maar, na verloop van jaren, in het midden van zijn leven temidden van het conflict tussen zijn hart en zijn ziel vindt er een omwenteling plaats. Zijn hart, met haar aardse strevingen
staat er tegenover zijn nog jonge, ik zou haast zeggen optimistische, ziel..
Dan, als ook zijn trotsche wil tot zwijgen is gekomen, dan ..
maakt hij contact met
een heel serene kracht
maar ook onverwoestbaar
Zo ervaart hij zijn ware ziel
De Moeder Hij ziet zijn vrouw op een zomerse dag in een oranje ligstoel, mooi maar ook getekend door het veelmaals moeder-zijn, terwijl haar kinderen zorgeloos, blij en luiddruchtig in andere tuinen spelen en komt dan tot de tegenstelling
en tot het gemeenschappelijke
en tevens onvermijdelijk
Tot slot, berustend in het trotse besef van een verbond tussen god en aarde (bloed en bodem, zon en grond)
Een late schijn van licht De dichter ziet tenslotte nog een beetje licht in zijn ledig lot, dat hij God verwijt
en gaat op haast honende toon vragend verder
en benadrukt dat nogmaals
Ons ellendig lot is dus Gods schuld, maar nu komt een eerste verholen aankondiging van een wending, van 'een late schijn van licht'
Wij hebben over ons lot dus absoluut geen zeggenschap, en verwijten? Maar eerst nog sarcastische vragen en wat voor vraag voor een christen
Maar nu komt de ommekeer, verwijten naar God, het is allemaal zinloos
Zelfs het verwerkelijken van Zijn Rijk (uit onze smeekbede “Uw rijk kome”) kan geen mens realiseren
Zo blijven we wel heel hulpeloos en met lege handen staan, maar dan komt 'de late schijn van licht'
Maar wat mag ons rijk dan wel zijn?
Dat is niet bepaald bemoedigend! En hoe zouden we dat dan moeten doen?
En wat is dan de zin van ons leven?
Zelfs dat moeten we ons dus kennelijk maar niet afvragen. God en Mensch Dit zijn vijf strophen uit Angelus Silesius' Der Cherubinische Wandersmann. De eerste handelt over Gods ongekendheid. De tweede beschuldigt de bidder. De volgende vertelt dat alles slechts bestaat om door ons God te loven. De laatste twee geven een hint hoe te leven
Gedicht Waarom de dichter dit gedicht nu juist Gedicht heeft genoemd wordt beantwoord in de inleidende strofe
De dichter doet een gewetensonderzoek, zich voorstellende dat zijn laatste uur is geslagen. Hij begint met de strengste ondervrager, die men zich in zo'n situatie kan voorstellen, omdat anderen de neiging zullen hebben om zaken te vergoelijken:
en komt tot de voorlopige conclusie
En met betrekking tot de waarheid die hij zocht en de manier waarop hij die bracht
en dat alles leidt tot
Tot slot vraagt hij zich af:
Maar dat levert geenszins de meeste wroeging op
verzuchtend
Ruk Los I De verzen Ruk Los lijken een vervolg op het slot van zijn gedicht Medio Vitae.
Ruk Los II Vrij zijn, dat wil zeggen opbloeien vanuit de altijd voedende omgeving
Ruk Los III Opbloeien naar en beschermd door het Licht (zoeken naar waarheid, onder de hoede van de Waarheid) Ruk Los IV Zijn, vrij zijn, bestendig loslaten wat men dacht aan waarheid veroverd te hebben, en zonder acht te slaan op wat ontwricht wordt, op zoek blijven naar de tijdloze waarheid. Ruk Los V De buitenwereld, met háár woorden en daden, heeft het 'goede' voor, maar
Het Slagveld In het maanlicht ziet het er minder beangstigend uit. Colonnes, gaan, als door een doem geleid. Doden, gewonden. En boven dat alles klinkt een schreeuw van een paard als een beschuldiging aan de mens. Dit gedicht doet mij denken aan de Guernica van Picasso. II Vernederd De Vernederde Uit de samenscholing der vernederden, der geschondenen, der geknechten, trad één iemand naar voren zonder bitterheid, ondanks ’t onrecht zijner dagen, met een gerichte wil, als een die wreken, doch niet haten zou. Had hij het behoud van zijn eigen zuiverheid te danken aan de aard van zijn land, veroverd op en verdedigd tegen de zee of is het de wil en de kracht tot wraak? Maar ondanks alles zal hij niet meedoen aan hun strijd, omdat hij het geweld van zijn eigen haat en wraak vreest. En als hij zich al in de strijd zou mengen dan zou hij niet voor een schone toekomst strijden, zoals de anderen dat doen, maar alleen maar uit wraak omdat hem alle geloof was ontnomen en slechts haat hem overgebleven was. Spreekt Bruning hier over zich zelf? Ook in het gedicht Gedicht kwam zijn haat al uitdrukkelijk naar voren. Bruning zegt ergens dat hij alleen de ideeën, die sommige mensen uitdragen, haat en niet de mensen. De Werkelooze Een nog jonge vrouw, maar reeds verdord en zoo vaal verkleurd, lacht en praat en gelóóft en hoopt nóg, ondanks zoo’n hondsch bestendigd bedrog. Hoe snel gaat haar leven zo voorbij. De Vlag Dit gedicht is dus in de ware zin des woords een lofdicht, een lofdicht op onze driekleur en waar die voor staat. Holland Verzuchting dat niet één in dit harde Hollandse land ook maar iets heeft van het hoge geweld van de branding. Ochtend en De Brug Alvorens het gedicht Ochtend te beschouwen wil ik ter inleiding het gedicht De Brug uit zijn bundel Voorspel bespreken. De Brug verhaalt een alledaags tafereeltje van een geopende ophaalbrug, waar aan beide kanten mensen ongeduldig wachten tot ze weer verder kunnen. Hij verhaalt wat de wachtenden zien, maar belangrijker wat de dichter nog méér ziet: wat te voorschijn was gekomen bij het optrekken van de brug, als een bloem die openbrak, en hoe de brug heerszuchtig omhoog staat. Tot slot ligt het brugdek weer vlak, in zijn belevenis: heerszuchtig-onverschillig, wat mij weer doet denken aan de achteloos weggeworpen zweep in het gedicht De Schimmel . Dit gedicht De Brug geeft duidelijk aan dat de dichter meer ziet en vooral meer beleeft dan de meesten van ons. Dat te beseffen is belangrijk voor zijn zo verguisde gedicht Ochtend, verguisd omdat het alleen maar gezien wordt als een lofdicht op Duitse zingende soldaten, en dus zou getuigen van zijn veronderstelde pro-Duitse gezindheid. Naar mijn verstaan bezit het gedicht Ochtend verschillende lagen. De dichter loopt op een vroege morgen over straat en komt zingende Duitse soldaten tegen. Meteen hoort hij als het ware de bewoners achter de ramen mopperen over die rot moffen met hun liederen:
Maar tegelijkertijd beluisterde hij in dat zingen naast fierheid, ook eenzaamheid en
wat te verwachten is bij soldaten die weer naar het front gestuurd kunnen worden. De derde laag: de dichter hoopte dat het hele gebeuren van die dagen (zeker na het beëindigen van de bezetting) toch nog ooit eens een echt rechtschapen solidaire maatschappij zou opleveren, maar daar was binnen de rechtse fronten weinig animo,
voor te bespeuren, laat staan bij de “overigen”. Tot slot: soldaten zijn strijders. Bij strijden denkt Bruning niet aan oorlogshandelingen, maar eerder aan strijdbaar in het leven staan.
zegt hij in Subjectieve Normen . En in Nieuw Levensbewustzijn lezen we:
Dit alles te samen op die zonnige morgen doet hem uitroepen
Den Haag 1941 Een winters tafereel aan de hofvijver in Den Haag. Het is allemaal, donker, koud en stil, op een enkel lichtpuntje na: het watervlugge woertje, enkele zwierige twijgen en een man stil op een bank. En zoals het buiten is, zo is het ook in zijn hart, want ook daar beweegt, ondanks alle kilte, nog een kleine overmoed. Tot slot betuigt de dichter zijn bewondering voor de man van het ruiterstandbeeld. Winter in Holland 1941 De dichter loopt met zijn vriend door de winterse kou, die goed aanvoelt. Kennelijk gaat het niet zo goed met de zaak waar zij zich voor inzetten, waar kunnen zij nog op hopen? Dan dreunt de harde, stramme stap van soldatenlaarzen uit een zijstraat, wat weer vijandschap (korzelig morren ) op roept bij de bewoners. En ondanks het fluitspel dat overal bovenuit klinkt zijn de helmen dof, boven de vastbesloten soldatengelaten. Maar opeens krijgt de dichter weer moed. Hoewel hij zich zojuist nog bijna dood voelde beseft hij dat hij desondanks nog boordevol leven zit gesteund door de zon als zijn trouwe gezel. En dus spreekt hij zichzelf vermanend toe om zonder te klagen vooral door te gaan. IV Nieuwe Verten Hoewel de Duitsers niets moesten weten van het Verdinaso is het hoofdstuk Nieuwe Verten opgedragen aan Joris van Severen, de voorman van het Verdinaso, waar Bruning in 1933 vol overtuiging lid van was geworden. Joris van Severen was aan het begin van de oorlog in Noord-Frankrijk vermoord. Najaar 1942 I Het najaar met zijn somberte heeft zijn intrede gedaan en vaak zijn de gedachten van de dichter bij de overledene, niet zozeer aan wat deze man wilde verwezenlijken, maar meer nog aan de manier waarop hij dat, ondanks alle tegenslagen, trachtte te verwezenlijken. En hoe nu sommigen die droom geweld aandoen omwille van het eigenbelang en hoe weinig echte strijdlust er nog te bespeuren valt. Najaar 1942 II De droom ging verloren. Men trachtte zijn hachje te redden. Men had geen oog voor de ondergang van ons (Dietsche) volk. Najaar 1942 III Enerzijds moedigt hij aan, om niet zó te zijn, maar om het hart, met zijn woedend-wanhopig geloof te volgen; het geloof in “eens állen voor allen”. Anderzijds is hij bijna genijgd tot een niets ontziende strijd, maar bedenkt zich dan nog juist... Najaar 1942 IV Eens, wanneer(?) zal zijn ideaal van het (Europees) Verbond verwezenlijkt worden, wellicht inclusief zijn droom van Dietschland. Dan zal elk onzer oprijzen uit zijn eerloosheid en val. Wending I De droom is vernield. Niet al die kleine dromen, die hebben hem nooit kunnen bekoren. Met de dood van zijn grote voorman is de droom van Dietschland (stil vergezicht, mijn velden in zoo helder licht) vervlogen. Ons land werd bezet, in een oorlog zonder zin, en het volk raakte verdeeld. En wat samen zou moeten horen, Het Zuiden en het Noorden, was verder weg dan ooit. Maar een paar streden door voor Dietschland. Ons hele rijk viel uiteen, ook onze Oost ging met een zeeslag verloren. Nu waren er twee verliezen, een droom (Dietschland) en een groots verleden (ons koloniale rijk). En daarmee is het Volk vernederd, ontluisterd en beteugeld (bezet). Wending II Nu de droom van Dietschland is vervlogen moeten we een nieuwe droom verwerkelijken: als deel van Germanje (het Germaans Geheel) aan Europa bouwen en binnen dat Germanje ons als ’t kleine Dietsche Westen een trotse toekomst veroveren. De Doode Ook al is de grote voorman vermoord, velen blijven strijden voor zijn ideaal. Het Rijk Laat ik volstaan met aan te halen wat Bruning hierover schrijft in zijn verweerschrift voor de Centrale ereraad :
De Duitsche Adelaar In een brief uit 1941 aan een familielid schreef hij over Duitsland:
|
|
aangemaakt: 07-07-2011 |
Copyright © 2011 by Th. Bruning |
laatste aanpassing: 29-06-2013 |