terug


NOGMAALS DE DEMOCRATIE

In mijn vorige voorlopige subjectieve bevinding Daags na het stemmen heb ik laten zien hoe Bruning over de (vooroorlogse) democratie dacht.
Mijn broer Raymund heeft mij er terecht op gewezen dat HB daar na de oorlog anders over dacht.
Het is goed om te bedenken, wat Bruning over zijn heroriënteringsproces in Een ander spoor...? (blz. 423) heeft gezegd:

Overweegt U echter, dat ik, zoals ik mijn waarheden op mijn eigen wijze in bezit genomen heb, ze ook op mijn wijze heb moeten verliezen.

En in Henri Bruning, grootheid en tragiek en geweten, hoofdstuk II van Raymund voegt Bruning daar nog aan toe:

Ik geloof trouwens dat men "waarheden" op geen andere wijze wérkelijk verliezen kan. Niet alleen verovert men geen waarheden op gezag, maar men verliest ook geen waarheden op gezag.



In hoofdstuk I nu lezen wij in zijn verweer voor de Centrale Eereraad voor de Kunst het volgende:

    De democratie toch - zoo is mijn meening - is ten eerste gebaseerd op de relativiteit van elke menschelijke waarheid; daarom heeft principieel elke overtuiging haar recht én reden van bestaan, en het recht zich te doen gelden;
    vervolgens is zij ervan overtuigd, dat uit de rede-twist dezer verschillende overtuigingen, waarvan geen het bestaansrecht van de ander betwist, wier gemeenschappelijk samen-werken in het besef van hun aller relativiteit juist de ware democratie is, - zij is ervan overtuigd, dat uit de redetwist dezer verschillende overtuigingen eerst het waarlijk goede practisch handelen voor een samenleving benaderd en vervolgens gerealiseerd kan worden; zij staat dus principieel volkomen vrij en open tegenover elk denken; en tenslotte meent zij, dat deze diversiteit niet alleen verwerkt móet worden, maar ook, in het leven eener gemeenschap, verwerkt kán worden; zij gelooft - volkomen terecht - in de scheppende kracht van het leven, en inderdaad, zij is (de eeuwige en goddelijke waarheden buiten beschouwing gelaten) het eenige hier, waarin wij onvoorwaardelijk gelooven kunnen. De democratie kan, binnen de discipline der democratie, elke meening verwerken d.w.z.: zij kan ook elke geváárlijke (of gevaarlijk geachte) meening verwerken. Zij erkent principieel dat in elken ernst een kant of kern van waarheid of minstens een verantwoorde reactie schuilt. Door deze tot zich te nemen en recht te doen door haar te verwerken in de vormgeving der samenleving, wordt het gevaarlijke denkbeeld eenerzijds ontzenuwd en anderzijds omgezet in een constructieve kracht. Dit proces loopt geheel parallel met dat der historie, waarvan men zou kunnen zeggen, dat het niets anders is dan éen groot, scheppend absorptie-proces van gevaarlijke denkbeelden.
    De conclusie van het hier gezegde moge duidelijk zijn. Zij is deze. De democratie erkent principieel geen gevaar. En zij erkent dit niet: a) omdat zij het levensrecht van elke overtuiging erkent, b) de vitale en gedisciplineerde wisselwerking en samenwerking als het eenig vruchtbare beschouwt, c) omdat zij overtuigd is van de scheppende vorm-kracht van het menschelijk leven. - Het gevaarlijke, zoo beproefde ik te zeggen, zou dus in de orde van het democratisch-gedachte niet principieel normatief mogen zijn. Waar zou trouwens, als het gevaarlijke norm wordt, de grens liggen, - en waar blijft dan de vrijheid?



In datzelfde hoofdstuk zegt hij ook nog het volgende:

    Dat ik, die de democratie heb afgewezen, niet aanvaardbaar kan maken, dat ik diezelfde ideologie met overtuiging kan verdedigen, is m.i. een gevolg van het feit, dat ik de democratie anders beschouw dan vaak het geval is. - Men kan de democratie beschouwen als een toestand welke, haast onvermijdelijk, intreedt wanneer een bepaalde cultuur in een gemeenschap tot rijpheid is gekomen, een gemeenschap innerlijk gevormd heeft - door b.v. een christelijke of communistische levensbeschouwing. Doch de moderne democratie wordt m.i. geheel anders gefundeerd: zij is niet de exponent van een tot absolute geldigheid geraakte waarheid of overtuiging, maar, waar die algemeen aanvaarde waarheid eener levensbeschouwing juist ontbreekt, gebaseerd op de relativiteit van ons menschelijk waarheidsbezit zoodra dit het terrein betreedt der levensbeschouwingen. Juist omdat hier alles relatief is, bezitten, voor de democratie, alle levensovertuigingen gelijke waarde en veronderstelt zij een eensgezind arbeiden, met wederzijdsche eerbiediging van elkanders levensbeschouwing, om tot een aannemelijk accoord te geraken i.z. het practisch handelen op natuurlijk, maatschappelijk en staatkundig gebied.
    De vooroorlogsche democratie - die ik hier een vorige maal een ontaarde democratie heb genoemd -, verloochende juist déze beginselen volkomen. Haar relatief waarheidsbezit werd voor elke partij een absolute en alleen-zaligmakende waarheid, en dit alles verziekte (waar juist samen-werking het beginsel had moeten zijn) tot een politieke partij-strijd van een allerminst verheffende, en voor een volk noodlottige, soort. - Uit dié democratie viel allerminst nog de oorspronkelijke idee der moderne democratie af te lezen, en reageerend op dit verval kon men besluiten dat deze waarheid, evenals zoovele andere politieke waarheden, zichzelf had overleefd en, onherhaalbaar, haar hoogtepunt achter zich had. Spreken over democratie, kon toen niet anders zijn dan democratie vereenzelvigen met haar toen actueelen en klaarblijkelijk laatsten, verwilderden, krachteloos- en daarom noodlottig-geworden verschijningsvorm, met, daartegenover, een zoeken naar en verdedigen van een ándere synthese van natuurlijke waarden, van een ánder ordenend beginsel.
    Wanneer ik dus thans de democratie verdedig, kan dit uiteraard niet de verdediging zijn van haar vooroorlogschen verschijningsvorm, doch dan kan mijn doel geen ander zijn dan, teruggrijpend op haar oorspronkelijke idee, mede te helpen met de velen in wie deze oorlog een bezinning en revisie heeft veroorzaakt, de democratie haar oorspronkelijken, zuiveren inhoud en een daaraan adequaten vorm te geven, - en deze democratie dan gedragen door een levend Europeesch bewustzijn en een krachtigen, beslisten wil tot sociale rechtvaardigheid. - Juist omdat ik ervan overtuigd ben, dat een dusdanige, innerlijk wedergeboren en tegelijk waarachtig Europeesch- en waarachtig sociaal-gerichte democratie, de laatste kans is van Europa daar zij zónder bloedige verdeeldheden te verwerkelijken zou zijn, kan ik mij niet anders dan voor háar inzetten. Het is mogelijk, dat al degenen die zich daarvoor momenteel inspannen, een vergeefschen strijd voeren, dat zij op verloren posten strijden, - dit neemt m.i. de noodzaak niet weg die laatste kans te beproeven, als het eenige dat men verplícht is te beproeven. Een fiasco van dien wil kon beteekenen dat Europa als Europa zijn tijd heeft gehad, en dit is eerst te aanvaarden als ook de laatste poging om Europa voor zichzelf te redden zonder uitwerking is gebleven. Dán ook móet men concludeeren, dat dan ándere waarheden, die klaarblijkelijk wél de levenskrachten, de vitale en constructieve krachten hebben kunnen activeeren, niet alleen hun recht, maar ook hun plicht van handelen hebben. Dáárom zei ik dat alles ervan afhangt of de democratie nog vitale krachten zal opleveren. Een waarheid, zoo is mijn overtuiging, gaat niet te gronde omdat de menschen haar ontrouw werden, maar de menschen worden haar ontrouw, ofwel omdat een waarheid (deze altijd relatieve waarde) haar tijd heeft gehad, ofwel omdat zij geen voldoende vertegenwoordigers meer oplevert die haar werkelijk scheppend vertegenwoordigen. In het eerste geval heeft een waarheid geen recht van spreken meer, in het tweede geval moet men concludeeren dat een gemeenschap creatief of anderszins au bout is. Men kan zich in dit tweede geval dan, theoretisch, nog beroepen op de mogelijkheid, dat die vertegenwoordigers nog altijd kunnen komen opdagen, - de historie houdt met geen nog-te-vervullen mogelijkheden rekening. De historie wacht niet.



Ook in Een ander spoor...? brengt hij zijn visie over de naoorlogse democratie onder woorden (blz. 439).

Toch wil ik er op wijzen dat hij de democratie alleen dan kans van slagen toedicht als deze “waarachtig Europeesch- en waarachtig sociaal-gericht” is.

Eindhoven, 17-03-2011
Theo Bruning

























terug



aangemaakt: 13-03-2011 Copyright © 2011 by
Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 30-06-2013