terug

Elias van Cortona
; mijn samenvatting


Inhoud
0. Inleiding
1. Eerste bedrijf
    1.1. Twee tegenstellingen
    1.2. Hoe Elias het beste met de orde voor heeft
    1.3. Franciscus ideaal
2. Tweede Bedrijf
    2.1. De spanningen in Europa
3. Derde bedrijf
    3.1. Een landloper en broeder Theodorus
    3.2. Elias tot inzicht gekomen
    3.3. Rome de winnaar
    3.4. De visie van een idioot
4. Vierde bedrijf
    4.1. Elias' politieke carriëre
    4.2. Elias blikt terug op zijn leven
5. Naspel; Een verantwoording

Inleiding
Over het ontstaan van dit stuk schrijft Bruning in zijn inleiding:

Naarmate ik mij echter - in verband met mijn Franciscus-biographie - meer in het leven van Elias verdiepte, geraakte de (voor béide partijen) dramatische controverse welke hem van Franciscus had ver­vreemd, meer op de achtergrond en werd hij voor mij de belichaming van de velerlei essentieele (en nog altijd actueele) problematiek van die dagen. ()

En over hoe het stuk te beschouwen zegt hij:

In zooverre dit drama gestalte geeft aan een historische problematiek is het dus historisch: de conflicten erin ver­werkt zijn de botsingen van Franciscus’ en Elias’ eeuw. Doch waar de figuur van Elias van Cortona de drager dier problematiek werd, berust het — althans ten deele — op verbeelding, een verbeelding echter, die geen andere oor­sprong heeft dan de gegevens, de drie, vier groote stadia van dit leven zelf. ()

Elias is in de loop van zijn leven in conflict gekomen met de Kerk, maar de legende wil dat hij zich aan het einde van zijn leven, weer met de Kerk verzoend zou hebben. Over deze verzoening zegt Bruning het volgende:

Deze verzoening komt mij ook onwaar­schijnlijk voor, omdat de Kerk op de problemen van dien tijd geen, voor een figuur als Elias aannemelijk antwoord bezat, en voor een blind buigen was in dit leven nooit plaats geweest. ()

Bruning geeft in zijn inleiding aan waarom die veronderstelde verzoening met de Kerk hem onmogelijk lijkt.

Degene echter, die jaren lang een zoo volstrekte eenzaamheid durfde leven, en dat terwijl hij alles van dit leven naar zich toe had kunnen halen, is niet de aangewezen persoon om zijn diepste wezen, de trouw aan zichzelf, te verloochenen. ()

In het naspel zal de schrijver Elias’ laatste levensvraag aan de orde stellen.

Zijn tijd, zei ik, had geen antwoord op de problemen, waarvoor Elias zich geplaatst zag. De vraag, die de historie zijner dagen oproept als de laatste vraag (zonder haar te beantwoorden), werd vanzelf ook de laatste vraag van Elias’ leven, en deze vraag is een beschuldiging, de eenig overgeblevene, aan het adres van Franciscus. ()

Eerste bedrijf, eerste toneel

Twee tegenstellingen.

Twee tuinlieden bespreken de armoede van Franciscus tijdens zijn leven, die zo schril afsteekt bij de luxe van het kasteel waar hij nu ligt te sterven.

Broeder Elias spreekt broeder Andreas aan op diens minachting voor zijn medebroeders. Maar volgens Andreas speelde die minachting in het verleden, thans is er bij hem alleen verdriet om het gemis van de leiding van Franciscus, nu de leiding van de orde in handen is van Elias.

Eerste bedrijf, tweede toneel

Hoe Elias het beste met de orde voor heeft.

Vijf vicarissen (oversten der provincies) bespreken de noodzakelijk geachte hervormingen van hun orde, maar missen daarbij het zich uitspreken daarover van Franciscus, althans het zich duidelijker uitspreken, dan alleen:

(...) wat ik van u heb verlangd, heb ik omschreven met mijn leven; handel aldus. Wat met mijn leven in strijd is, is in strijd met de Orde, die ik gewild heb. ()

De Orde is te groot geworden, en is, naar hun mening, Franciscus boven het hoofd gegroeid. Elias spreekt hen dan toe over hoe de werkelijke tekorten van de Orde opgeheven kunnen worden, hoe de hervormingen doorgevoerd moeten worden, hervormingen waartegen Franciscus zich zo vaak, maar ten onrechte, heeft verzet. Hervormingen o.a. met betrekking tot het eigen bezit van de orde. Hervormingen noodzakelijk i.v.m. de grote opdracht van deze tijd.
Elias bespreekt ook de bedoelingen van Rome met de Orde en welke rol Elias daarin speelt: de bedoeling van Franciscus behouden, maar dat langs een andere weg realiseren:

Hugolinus met raad en daad bijstaan wat betreft zijn ideeën aangaande de uitwendige structuur der Orde en, aldus, mijn ideeën, overheen Hugolinus, aan Franciscus voor te leggen en door te drijven. — Dit is mijn manier van nederig minderbroeder zijn, van nederig werktuig-op-den-achtergrond, en tevens is dit een vorm van die ,,vrome listigheid", waarmede men dezen engelachtigen mensch, helaas, bestrijden moet. Mijn houding schijnt wein­ig oprecht, doch zij is slechts een eenvoudige dienstbaarheid aan het ideaal, een dienstbaarheid, waaraan weinig eer, maar des te meer vernedering verbonden is.. ()

Met Franciscus nemen wij van veel afscheid, dat ons dierbaar was, echter om het meest wezenlijke meer dan ooit trouw te zijn. ()



Eerste bedrijf, derde toneel

Franciscus bemoedigt broeder Leo en ontvouwt nogmaals zijn ideaal aan broeder Elias, nadat hij Elias op zijn eigen verantwoordelijkheid heeft gewezen.

Broeder Leo spreekt zijn verontrusting (het verworpen worden door de eigen broeders) uit tegenover Franciscus. Franciscus spreekt hem moed in:

Het is God, die goeden roept en goeden niét roept of nóg niet roept. Voor hen, die niet geroepen zijn, is het goddelijke altijd een roover, die menschen bedriegt en besteelt en arme lieden ten verderve voert. ()

Het goede doen, en slechts ondank ontvangen, en tenslotte buiten de poort der eigen gemeenschap gekruisigd worden, ach, broeder Leo, laat hierin onze volmaakte vreugde gelegen zijn. ()

Ook broeder Elias spreekt zijn zorg uit:

Gij laat uw schepping zorgeloos te gronde gaan. Broeder Franciscus, wéét gij dan niet, hoe wreed ge zijt? Gij zijt als een moeder, die een kind heeft gebaard, slechts om het te vondeling te leggen in een bittere koude? Het schreit, en gij laat het schreien. ()

Wellicht is het mijn hoogmoed, dat mijn verstand niet kan zwijgen, dat ik niet zonder vragen dengene volg, die zooveel heiliger is dan ik. ()

Waarop Franciscus antwoordt:

de gehoorzaamheid bestaat niet hierin, dat wij als blinden volgen, doch dat wij blindelings volbrengen hetgeen wij als het goede inzien — met ons verstánd. ()

Franciscus verklaart zich dan als volgt:

Want al berust ik erin, dat de broederschap, die mijn naam draagt, niet de broederschap zal zijn van mijn droom, het is mijn plicht allen te zoeken, die God mij wil geven en geen hunner door mijn achteloosheid of zwijgen verloren te laten gaan voor het ideaal, waarvoor God hen bestemde en dat Hij door mij in de wereld heeft willen brengen. — Welke is dan mijn strijdbaarheid, broeder Elias, want ik schijn u zoo zorgeloos. Deze, dat ik mijn ideaal bekénd maak, en wel door mijn voorbeeld, mijn leven, en door mijn woord. God weet, dat ik hier in niets heb willen tekort schieten; steeds heb ik mijn ideaal verklaard, en thans heb ik het nogmaals omschreven in het testament, dat ik den broeders zal achterlaten opdat men mijn Regel niet anders uitlegge dan hij door mij werd bedoeld en men geen éigen Regeluitleg stelle tusschen mijn leven en het leven van hen die mij volgen willen. ()

Herinner u wat ik gewild heb. Het was slechts dit ééne en allernederigste: een eenvoudig, arm, God-vreezend christen te zijn, een vreemdeling hier op deze wereld en slechts op doortocht naar God en van de dingen dezer wereld ontledigd. ()

Franciscus formuleert het nog wat beter, wat hij niet wil en wat wel:

Wij willen niet het werk overnemen dat anderen verrichten, en, laat ons hopen, tot Gods glorie verrichten, noch dat der theologen, noch dat der priesters; niet daardoor willen wij heidenen en christenen bekeeren, - wij willen, ver achter de grooten der Kerk en als hun minste dienaren, die eene plaats in de christenheid bezetten en bezet houden welke openstaat, en al zoo lang: die van de allernederigste dienstbaarheid. ()

Tot Elias persoonlijk:

Gij hebt het recht uw ideaal te volgen, zoo ge werkelijk alleen Gods eer zoekt, maar niét als ware het mijn ideaal, niet in mijn naam. ()

En over het redden der Kerk spreekt Franciscus vervolgens tot Elias:

(...) dat het, juist om de Kerk te redden, nauwelijks meer is toegestaan haar Stichter letterlijk na te volgen, - dat dit ideaal wel altijd schoon heet, maar dat de tijden er nooit rijp voor zijn? ()

Terwijl de discipline der wereld vaak hard is voor hem die gehoorzamen moet, is de onze hard voor dengene die gehoorzaamheid vrààgt, omdat hij, die gehoorzaamheid vraagt, slechts navolging vraagt, en wel van datgene wat hijzelf is. ()

En dan, niet allen die tot ons komen zijn geroepen, en het is een misdrijf hen dit te verwijten, of door dwang te willen be­houden wier goede wil hen trouw deed beloven aan een leven, waarvoor zij niet bestemd waren. Hebben wij altijd eerbied voor het leven. ()

Laat ons de menschen nooit verachten. Laat nooit verachting van uw ziel bezit nemen, broeder Elias, hoe bedriegelijk en verachtelijk, en hoe doorzichtig in hun bedrog de menschen ook zijn. ()

Maar wij willen niet dat een mensch aan de broederschap, maar dat zijn ziel aan God behoort. ()

Tweede bedrijf, eerste toneel

Problemen rond de bouw van de kathedraal; Elias en bouwmeester Jacobus bespreken de situatie in Europa; Andreas weigert geld in te zamelen voor de bouw van de kathedraal.

Franciscus is overleden, zijn grafkerk zal gebouwd gaan worden. Elias en drie vicarissen bespreken de weerstand die er bestaat tegen deze kathedraal, als in strijd met de eenvoud en armoede die de orde eigen is. Deze weerstand wordt bestreden met het argument dat met deze kerk de luister van het leven van Franciscus in beeld wordt gebracht.

Omdat wij Franciscus willen eren met het schoonste waarover de mensch beschikt. ()

Het is mijn plicht als overste van u te eischen, dat gij eensgezind met mij samenwerkt. Het welzijn der Orde dwingt ons aan alle ondergrondsch gewroet een einde te maken, en het is mij niet toegestaan het welzijn der Orde aan de persoonlijke inzichten van wien dan ook, op te offeren. ()

Wist ik echter niet zoo zeker, dat het doel van mijn strijd goed is, zag ik niet zóó scherp wat er op het spel staat, - wellicht keerde ik nog heden heel dit vernederend en onbeteekenend gevecht den rug toe. ()

Elias en Jacobus, de bouwmeester, voeren een gesprek over de spanningen in Europa.

Rome slaagt er wel in bepaalde machtsformaties naast de Zijne te verhinderen, te ondermijnen, te vernielen, maar het is niet in staat een nieuwe, waarachtige eenheid te formeeren, integendeel. Elke politieke overwinning is een bron van nieuwen haat (...). ()

Voor de Kerk was naast politiek succes ook een godsdienstige vernieuwing noodzakelijk.

(...) de werkelijke overwinning moest van elders komen. Het noodlottige is echter dit samengaan van een politieke en godsdienstige strijd. ()

Het geduld, dat het groote wapen is in den geestelijken strijd, is niet zelden het noodlottigste in den machtstrijd. Hier moet men toeslaan, snel, juist, en te onverbiddelijker naarmate men langer getalmd heeft. Als wereldlijk machthebber kan men ketters niet enkel als ketters beschouwen. ()

Wel weet ik, dat het deze angstige verwachting is geweest, die mij Franciscus deed begrijpen, en mij met bewondering voor hem vervulde. Hij was de openbaring van een nieuwen weg. Hij heeft het pijnlijk probleem intuitief verstaan. Hij hield zich, en hij hield ook de zijnen buiten heel dien verwoeden machtsstrijd. Hij streed voor zuiver geestelijke waarden. Hij wilde, wat betreft de zuiverheid van zijn intenties, niet de minste aanleiding geven voor wantrouwen of misverstand. ()

Inderdaad moet onze Orde de beste krachten op geestelijk en intellectueel gebied verzamelen, maar geheel terzijde van het onvruchtbare spel der Vaticaansche politiek. ()

Broeder Andreas verdedigt zich tegen de beschuldiging van Elias dat broeder Andreas geld voor de bouw weigert in te zamelen.

Ook het geweten is heilig en eischt gehoorzaamheid. ()

Derde bedrijf, eerste toneel

Een landloper en broeder Theodorus.

De menschen merken lieden als ik pas op als we zeggen: we hebben aan alles van jullie maling. Zie je, het is hun heilig recht lak te hebben aan ons, maar goeiegod, we moeten niet ’t lef hebben lak te hebben aan hen. Maar tja, dát lef héb ik nu! Mijn schuld is het ook niet als ik meer dan tevreden ben met de lucht tusschen de bergen en van alle andere luchies onpasselijk word. ()

Hij is niet van plan deze houding op te geven en Theodorus moet toch maar even een maaltje voor hem en zijn maat in het klooster gaan halen.

Derde bedrijf, tweede toneel

Elias is tot inzicht gekomen.

Broeder Leo erkent de schoonheid van de droom van broeder Elias en betreurt het vernederende van zo’n droom te moeten bestrijden. Toch is Elias verre van gelukkig met het nieuwe klooster:

Maar ik leef erin, als in een prachtig graf, een levende doode. Ik heb mijn broeders evenmin geleerd als Franciscus. Ze loopen door mijn gangen als pronkzieke vrouwen. En zoo zelfvoldaan als ze in mijn schepping huizen, zoo zelfvoldaan tronen ze in hun ,,nederigheid’’, in hun theologie, hun wetenschap, hun ,,mystiek’’, hun ,,heiligen’’ ijver, in heel hun ,,navolgen’’ van Franciscus. Ze zijn iets, éindelijk zijn ze iets. Het is of hun oogen mijn wanden slechts bezoedelen. Hun blikken en gedachten krioelen dag en nacht over me heen als het ongedierte over Franciscus lichaam. Zie daar mijn ,,volgelingen’’. Ziedaar het resultaat van wat het begin moest worden van een nieuw tijdperk in de geschiedenis der christenheid. ()

Thans walg ik ook van mezelf... van een leiding, die ik noodeloos op me nam, van dat altijd dubbelzinnige en listige spel waartoe ik mij heb moeten leenen om nog iets van Franciscus op aarde te redden. ()

Broeder Leo reageert daarop met:

Hadden wij Franciscus slechts in onszelf trachten te redden... ()

Elias gaat verder:

Hier staat nu mijn schepping... en daarin dwalen zij... de asceten, de nederigen, de ijverigen... allen even onmachtig Franciscus’ ideaal te begrijpen of te verwerkelijken als het mijne. ()

Assisi wordt het begin van een vernieuwing... doch niet op Franciscus’ niveau, maar op het niveau van de middelmaat. ()

Begrijpt ge, bij gebrek aan begrip en oordeel aanvaardt men Rome’s leiding zonder meer; bij gebrek aan begrip en oordeel vraagt men zich niet af, of deze leiding nog wel iets anders oplevert dan, nogmaals, uitstel... uitstel van datgene, waarvoor Franciscus de Kerk wilde behoeden: haar ondergang. ()

Derde bedrijf, derde toneel

Na Franciscus is nu Elias de verliezer en Rome de winnaar.

Meester Jacobus:

Zoolang wij werken... Daarna echter wordt ook de meest zuivere uitbeelding van hetgeen ons arbeidend bezielde, een bron van het botste onverstand. Op het meest essen­tieele reageert geen mensch. ()

Elias:

Een gedroomde orde leven, een schoone abstractie en logica, omdat de aarde geen enkele orde realiseert, en het bereikbare de bezoedeling van het handelen niet waard is. ()

De Orde is nu ,,gered’’: zij bezit haar structuur, haar ,,gerichtheid’’, en zij zal zich ook wel handhaven; doch hoe anders dan ik mij heb voorgesteld. Niet ik, maar Rome heeft hier gezegevierd en zijn wil doorgedreven. ()

Wat doen wij dus? Materiaal leveren voor een gevecht, dat niet het onze is, dat geen doel en geen toekomst heeft. En wat ben ik? Rome’s eerste ronselaar! En waarvoor? Voor een strijd, dien ik met mijn beste over­tuigingen verwerp. ()

Jacobus:

De souvereiniteit van den keizer op wereldlijk gebied betwistend, fnuikt en vernielt Rome ook het natúúrlijke leven op velerlei gebied. Men beoordeelt de huidige worsteling verkeerd, als men den strijd der Duitsche keizers slechts beschouwt als een strijd om territoriale rechten, als een uiting van machtshonger of bandeloozen vrijheidswil. ()

(...) het geheel éigen doel van den wereldlijken gezagsdrager. Dit doel is het natúúrlijk welzijn van den mensch. Dit dóel nu van zijn macht is zijn licht, het licht waarnaar hij handelen moet, en zijn gehoorzaamheid aan dit doel is zijn eenige luister. ()

Rome territoriaal isoleeren, Rome’s wereldlijke macht breken, voor goed, daarvoor strijden acht ik mijn plicht én als onderdaan van den keizer, én als geloovige die het heil der Kerk wil dienen. Het breken van haar wereldlijke macht is de Kerk teruggeven aan haar eigen bestemming — en dit kan Europa en ook de christenheid slechts ten goede komen. ()

Elias:

Ziet ge, hier, op deze hoogten, hangt nog een schijn van licht, — maar in de dalen rondom heerscht reeds duisternis. ()

Het is reeds een diep en zuiver geluk, als de monoloog van ons leven soms verbroken mag worden door het tweegesprek van de vriendschap... ()

Kon ik uw strijd, uw geloof en geestdrift deelen... Gij zijt als een weide, die in bloei staat. Niemand moge haar schoonheid zien, gij aanschouwt haar, en gij rust in uzelf als een jonge god. — God zegene u. — Ik heb u zeer liefgehad. ()

Derde bedrijf, vierde toneel

De visie van een idioot.

Mij hebben ze buiten de stadspoorten geworpen, omdat ik nieuwe wegen wees om de waarheid te achterhalen. ()

Begrijp je, dát, dat voorál vond men beleedigend; het goede leven, alléén maar het goede leven, dat is niet het belang van de Kerk. ()

Versta mij goed, broeder. Paulus, Petrus, Franciscus, de paus, de bisschop, de keizer, — het is allemaal niets. Niéts. Nul en niets. Veracht ze. Het zijn allen vorschen, springend en kwekkend in de groote sloot van God. ()

Zooals ik dus zei: ik ben verworpen. Uitgestooten werd ik, omdat ik een niet heldhaftig christendom predikte: vergiffenis van onze zonden krachtens een goddelijk noodlot, dat ons zwak de wereld in zond. Ik verkondigde: God heeft ons alles vergeven, laten ook wij elkander vergeven. ()

Onze zonden zijn kuisch, kuisch bij het god­delijke... De Kerk... Alle zonden heeft zij bedreven, doch over geen zonde heeft zij ooit berouw gehad, ook niet over de afschuwelijkste, die zij bedreven heeft. ()

Elias:

Onze logica is misschien de meest consequente vorm van waanzin. ()

Vierde bedrijf, eerste toneel

Enkele krijgslieden spuien hun mening over Elias en zijn politieke carriëre.


Gewezen volgeling van Franciscus, en nu slotheer. — Het is eenigszins vreemd. ()

Tja, en dat nadat-ie jaren lang de bààs van dat stel armoedzaaiers is geweest! ()

Hij heeft zich weliswaar uit den keizerlijken dienst teruggetrokken, maar de zaak van den keizer heeft hij nog steeds niet openlijk verloochend. ()

Aan de keizerlijke eerbewijzen ging hij minstens even onaandoenlijk voorbij als aan die excommunicatie. ()

Toen Gregorius nog pauselijk legaat was, heeft hij half Europa met hem afgezworven. ()

Vermoedelijk was zijn eerzucht alleen, den eigenlijken drijver te zijn achter het politieke spel in Europa. ()

De eenige mensch, die werkelijk voor hem bestaat, is die vrouw. ()

Als je ’t mij vraagt, is dat een der weinigen die kunnen liefhebben. De anderen... goeie god, de eerbaren... ze ontvangen in eere, ze baren in eere en ze gaan dood in eere. Maar waarvoor en voor wie hebben ze tenslotte geleefd!? Voor de eere...! ()

Overigens schijnt het den laatsten tijd niet zoo best meer te boteren tusschen die twee. ()

Men lijdt slechts, als men goed is. Ook de ontrouw kan een trouw zijn. ()

Vierde bedrijf, tweede toneel

Elias kijkt vol vertwijfeling terug op zijn leven.

Elias reageert op de opmerking van Margaretha, zijn vrouw, dat de keizer zijn hulp dringend nodig heeft:

Zijn waarheid is geen waarheid voor mijn leven. ()

Mijn waarheid ligt elders. — (moedeloos): Maar waar? ()

Je weet het wel, Margaretha, door jou kon ik eens aan Christus voorbijgaan, doch jou heb ik uit een onschuld, die Christus niet kende, gewekt. ()

Jouw liefde is mijn geluk geweest, zooals Franciscus mijn bitterheid is geweest... Jij leefde eens in een voorportaal van het leven, een tuin, waar geen God of wereld de stilte verstoorde... Ook jou had ik nooit moeten ontmoeten; jij en Franciscus waren de eenige zuiveren van hart... ()

Heeft het zin, Margaretha, naar een verleden terug te keeren. — — Waarom misleid je jezelf? (heftiger): Dat wíl ik niet... En ík kán het niet. ()

Naspel

Een verantwoording achteraf aan het kerkelijk gezag.

Een cisterciënzer bezoekt Elias namens de heilige vader.

Elias:

Elke waarheid heeft haar eigen recht... Ik berust in een leven, waarin wij elkanders waarheden zoo zelden meer verstaan. ()

Wij allen trekken de consequenties van onze ,,waarheid’’; en wij doen dit gewetensvol. ()

Cisterciënzer:

Gelooft gij niet meer in Christus? ()

Elias:

Ik probeer Hem te léven — verlangend, dat ik weer in Hem zal gelooven, zóó, als ik eens, in de eerste jaren met Franciscus, in Hem geloofd heb. ()

Ik leef het eenige, dat ik als waarheid zou willen bezitten... ()

Wij beminnen een waarheid om een andere waarheid met meer recht te kunnen verwerpen...

Wij beminnen de waarheid als een mogelijk­heid onze schoonste droomen, d.i. onszelf, d.i. onze ziel, te realiseeren, doch wij verwerpen haar als zij zegt, dat wij onze ziel moeten haten, en met een nederigen glimlach aan onszelf, aan onze schoonste droomen voorbijgaan. ()

Franciscus echter volgde een waarheid die zijn ziel moet hebben gehaat want hij ging aan elken droom, aan elk recht, aan elke zegepraal voorbij — om enkel... enkel het goede leven te zijn. ()

...de zuiverste waarheden zijn die, welke wij haten; zij zijn die goddelijke, waartegen onze menschelijkheid in opstand komt. ()

Doch wij, menschen, begeeren de zegepraal der waarheid steeds om onszelf; wij begeeren haar zegepraal, omdat wij de vernedering vreezen nutteloos met haar te moeten ondergaan. ()

Assisi... Assisi... Het leeft nog slechts voort als de vergissing van een heilig droomer, een vergissing, die nu voorgoed werd uitgewischt door wat Assisi thans is — de erbarmelijkste vergissing... ()

Doch indien wij de kathedralen en kunstwerken, deze verbeel­dingen van hen, die slechts de schoonheid, de vlucht hun­ner verbeelding, beminnen, en alles wat wij thans met zooveel ijver op theologisch en wetenschappelijk gebied tot stand brengen, uit onze christelijke wereld wegdenken - wat rest er dan van die ,,nieuwe’’ wereld? Triomfeerde Christus in den mensch? Wij zien het tegendeel. ()

Hier ben ik Franciscus gaan verstaan. Het is déze werkelijkheid, deze eeuwige nederlaag van het goddelijke in ons en in de wereld om ons heen, welke wij aanvaarden en ook niet vréézen moeten: met niets loochenen, met niets verbergen. De bestemming van ons leven is niet dit goddelijk noodlot te verbreken; het is deze werkelijkheid juist, welke wij leven moeten, geduldig aanvaarden, en erkennen.

Gaan wij dus stil aan onze werken voorbij. IJveren wij, doch gaan wij ook aan dit ijveren voorbij. God dienen, de menschen dienen, de zielen dienen, (...) ()

Onze bestemming is enkel de liefde; de liefde die dient, en niets vraagt. ()

Ik zeide het u: om dat goede leven te zijn, dat ons met Christus geopenbaard werd en om daarin niet meer te schijnen dan wij zijn. ()

Indien ik nog iets gelooven kan, wil ik hetgeen ik u zeide als waarheid gelooven. Doch geloof ik nog...? Ik ben teruggekeerd naar het begin van mijn leven, doch ik bezit het slechts als een con­clusie van het verstand. Nochtans, déze waarheid wil ik leven, want zij schijnt mij het eenige goede leven. ()

Cisterciënzer:

Elias, Elias, hoezeer verschilt uw houding nog van die van Franciscus, dien gij toch wilt navolgen... Franciscus heeft Rome steeds bemind. ()

Spreekt Elias hier de beschuldiging uit, waarover Bruning in zijn inleiding spreekt?

Misschien was dit, juist dit, Franciscus’ fout.

Christus aanvaardde het, dat hij als een lam werd gedood, maar omtrent zijn moordenaars en het waarom van zijn dood heeft Hij geen misverstand laten bestaan. Franciscus heeft zijn vijanden wel gekend, maar niet aangewezen. Christus daarentegen deed dit, opdat wij zijn vijanden herkennen zouden. ()

Over het volgen van de eigen waarheid:

Hij, die ons allen kent, Hij weet, hoe bitter het voor mij geweest is, en nog is, dat ik ook Margaretha niet in haar waarheid heb kunnen volgen. — Franciscus en Margaretha waren de eenigen, in wier harten ik nooit bedrog heb gevonden. ()

Neen, wij zijn allen ons noodlot. Wij zijn allen de gevangenen van onze waarheid. Het is een eeuwig en eeuwig-eender drama. Ik bezit mijn waarheid, doch waar waarheid is of recht, weet ik niet — tenzij bij Christus, en Hem tracht ik te volgen, op mijn wijze, zooals de anderen dat op hun wijze doen. ()

De mensch ,,zondigt’’, omdat hij het goede niet kent. Omdat hij ziende toch blind en hoorende toch doof is. Christus maakte de blinden ziende en de dooven hoorend, doch gij, inplaats van Christus te bidden, dat hij ook mij ziende maakt, mompelt enkel: hoogmoed, hoogmoed. ()

Eindhoven, 8 november 2013
Theo Bruning

























terug

aangemaakt: 14-02-2013 Copyright © 2013 by
Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 12-11-2013