|
Cultuurracisme bij Bruning en bij Goedewaagen
n.a.v. Benien van Berkel, Tobie Goedewaagen (1895-1980) Een onverbeterlijke nationaalsocialist, De Bezige Bij, Amsterdam, 2013
|
|
Inhoud |
Cultuurracisme |
|
Eugenetica |
|
Cultuurracisme bij Bruning? |
|
Knechten |
|
Latijns-christelijke cultuur ten einde |
|
Bezwaren tegen de latijns-christelijke invloed |
|
Niet alléén tegen latijns-christelijke invloed |
|
* * * | |
Goedewaagen |
|
Overtuigend? |
|
Rol van de bezetter |
|
De Germaanse aspecten in Goedewaagens cultuuropvattingen |
|
De collaboratie van Goedewaagen |
|
Vreemde invloeden |
|
Fout |
|
Het nationaal-socialisme van Goedewaagen |
|
Verschillende soorten nationaal-socialisme |
|
Aanwijzingen voor een persoonlijk nationaal-socialisme |
|
Het veronachtzaamde document |
|
Eigen wijze |
|
Nederlandse ss |
|
Eigen visie |
|
Het antisemitisme van Goedewaagen |
|
Uitzuivering van de Joden |
|
Hoofdredacteur af |
|
Eerste antisemitische daad? |
|
Ontslag Joodse ambtenaren |
|
Journalistenbesluit |
|
Die Lüge |
|
Nederlandse (Lees Arische) |
|
Géén voorstander van deportaties |
|
Kultuurkamer |
|
Medeplichtig? |
|
Bloedgemeenschap |
|
De daden van Goedewaagen |
|
Belangen behartigen |
|
Kultuurkamer |
|
Wedergeboorte |
|
Bijzonder gerechtshof |
|
De collaborateur Goedewaagen "soll abgeschossen werden" |
|
De schuld van Goedewaagen
|
|
* * * | |
Samenvatting |
|
Verschillende gradaties van antisemitisme |
|
Dodenherdenking 2014 |
|
Kinderen van foute ouders |
|
Het nationalisme van de Nederlandse nationaal-socialisten |
|
De medeverantwoordelijkheid van de Nederlandse nationaal-socialisten |
|
|
Cultuurracisme
Voor het racisme van Goedewaagen is in de biografie de term cultuurracisme ingevoerd.
|
Goedewaagens specifieke opvatting over racisme en eugenetica spitste zich toe op louter culturele aspecten. Om zijn visie te onderscheiden van het door de nazi’s in praktijk gebrachte biologische racisme, wordt hier voor zijn specifieke opvatting de term cultuurracisme geïntroduceerd. (87)
|
Goedewaagen zou een voorvechter geweest zijn van het behoeden van het cultuureigene van het Germaanse ras, door zo veel mogelijk vreemde cultuurinvloeden te vermijden dan wel te voorkomen. Volgens het boek doelde Goedewaagen daarmee in de eerste plaats op invloeden van het Joodse ras. Een belangrijk ander aspect van het cultuurracisme is de opvatting dat de cultuur van het Germaanse ras bovendien superieur zou zijn ten opzichte van de cultuur van andere rassen.
Het probleem van het door Goedewaagen aangehangen cultuurracisme school voornamelijk in de samenhang met de Jodenvernietiging;
|
...het door hem aangehangen cultuurracisme die deze vernietiging voorstond. (399)
|
Eugenetica
In de aangevoerde definitie van het cultuurracisme is de term eugenetica voor selectieve voortplanting, of raszuivering, of het 'omhoogplanten' van mensen (243) opgenomen. Het komt mij voor dat met de introductie van deze term in de definitie van cultuurracisme toch weer een zuiver biologische aspect is binnengeslopen. Overigens heb ik nergens in het boek een duidelijke aanwijzing gevonden dat ook Goedewaagen zelf zo'n overtuigd aanhanger van de eugenetica was geweest. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de eugenetica er o.m. bijgesleept is om de latere keuze van Goedewaagen voor de Nederlandse ss meer aannemelijk te maken.
Cultuurracisme bij Bruning?
Men kan zich afvragen of Bruning zich wellicht bezondigd heeft aan cultuurracisme? Dat lijkt er verdacht veel op als men de ondertitel van zijn artikel “Germaansche verbondenheid” in Volk en Vaderland van 17 juli 1942 leest: ‘De Germaansche mens is krachtens zijn wezen bestemd om de leiding in handen te nemen.’ Hier lijkt meteen een ongelooflijk superioriteitsgevoel uit op te klinken en dan bezigde Bruning ook nog eens tweemaal de term Germaans; racistischer kan haast niet, zou men denken. En zo heeft het er alle schijn van dat ook Bruning zich bezondigd heeft aan dat cultuurracisme.
Maar stelde Bruning ook werkelijk de Germaanse mens (de mens van het Germaanse ras) voor als een soort Übermensch en de mens van andere rassen, en dan met name de Joodse mens als een Untermensch?
Brunings artikel handelde daar echter absoluut niet over; nog sterker de Joodse mens kwam totaal niet ter sprake.
Voor Bruning was het kenmerkende, het wezen van de Germaanse mens, zijn levensbewustzijn nl:
|
De Germaansche mens stelt den mensch en de aarde voorop. Voor hem is ,,de natuurlijke mens” normatief: beslissend en richtend voor zijn verzet, en bepalend voor zijn scheppingswil. ()
|
Knechten
Uit het vervolg van zijn betoog maak ik op dat hij met dat verzet niet doelde op een verzet tegen andere rassen. Maar daar kom ik zo nog op terug.
Het levensbewustzijn van de Germaanse mens preciseerde hij als volgt:
|
Hij bezit een trotsch, hem ingeschapen bewustzijn van den vrijen en bevrijden mensch: hij beseft dat géén leven, welk dan ook, hetzij goddelijk, hetzij maatschappelijk, een knechten van den mensch kan zijn, integendeel: elk leven moet dit bewustzijn dienen, verdiepen, — verwerkelijken. ()
|
Ik kan dit niet anders verstaan dan dat Bruning beweerde dat géén leven, geen maatschappelijk leven en ook geen nationaal-socialistisch leven, een knechten van de mens mag betekenen, niet van een Germaanse mens maar ook niet van een mens van een ander ras, ook niet van het Joodse ras. Het knechten van de mens, is een minder onherroepelijk vergrijp, dan het vermoorden van de mens, al wist Bruning, net als al die andere "gewone" Nederlanders (), toen nog niet in welke mate dat met de Joden plaatsvond.
Hier werd door Bruning het woord knechten gebruikt in samenhang met een verondersteld ingeschapen bewustzijn van een ras. Hij had datzelfde woord ook al eerder in een meer politieke context, als een waarschuwing naar de Duitse bezetter, gebruikt:
|
Een Europeesch volk, dat uit imperialisme, d.i. uit machtspolitieke overwegingen en eenvoudig omdat het zich de sterkste machtsposities heeft veroverd, een ander volk van Europa knecht, verdeelt, verzwakt en zwak houdt, stelt niet slechts een vijandige daad jegens dat volk, maar jegens het Europeesche continent. (Dietschland, De Waag, 3 april 1941 )
|
Latijns-christelijke cultuur ten einde
Bruning gaf ook aan waarom de Germaanse mens leidend moest zijn en tevens waartegen het verzet van de Germaanse mens gericht moest zijn.
|
Was de Germaansche mensch krachtens zijn wezen bestemd eenmaal de leidende mensch te zijn, de feiten dwingen hem thans die leiding in handen te nemen. Zijn recht werd plicht. Omdat de scheppingskracht der latijnsch-christelijke cultuur, die tot dusver de Europeesche cultuur bepaald heeft, is uitgeput, omdat dié phase der Europeesche cultuur voltooid (en tevens vernield) achter ons ligt — en reeds zeer lang, zonder kans meer zich nog te hernemen; omdat, nu de scheppingskracht der latijnsch-christelijke cultuur bezweken is, de eenige redding der Europeesche cultuur het doorbreken der Germaansche scheppingskracht en het gestalte krijgen der Germaansche wereld-visie is. ()
|
Bij Bruning draaide alles om het “bewustzijn van den vrijen en bevrijden mensch” dat zo kenmerkend voor de Germaanse mens zou zijn. Bruning gaf ook een nadere karakterisering van zo’n Germaanse mens:
|
Hij is de levensmoedige (d.i. ook levens-blijde) en vermetele mensch: vermetel in zijn denken, vermetel in zijn daden, onbevreesd en vermetel ook in zijn mystiek en theologie (Meister Eckhart). ()
|
Bruning preciseerde dat bedoelde bewustzijn nog met de term “ingeschapen”. Op de eerste plaats was het dus geen verdienste van de Germaanse mens, hij bezat dit bewustzijn al vanaf zijn geboorte, want ingeschapen.
Hoe wist Bruning nu zo stellig dat dít bewustzijn niet bij andere rassen was ingeschapen, of in veel mindere mate. Of wist Bruning dat helemaal niet en trachtte hij hier alleen maar een morele overtuiging “het niet knechten van de mensch” ingang te doen vinden door er een, in die omstandigheden bijna noodzakelijk, tintje rassenideologie aan toe te voegen. Was het “Gij zult den mensch niet knechten” niet evenzo universeel als het gebod uit het oude testament, door Mozes aan de Joden geopenbaard, “Gij zult niet doodslaan”? En lag “Gij zult den mensch niet knechten” niet aardig in de lijn van: “Heb uw naaste lief gelijk u zelf”?
Bruning verzette zich, in dit artikel, niet tegen Joodse invloeden, maar tegen de latijns-christelijke invloed op de Europese cultuur. Het doorbreken van het (Germaanse) levensbewustzijn, waarin de natuurlijke mens normatief was, moest de redding van de Europese cultuur (hij sprak niét van een nationaal-socialistische cultuur) worden.
Bezwaren tegen latijns-christelijke cultuur
Wat is het bezwaar van Bruning tegen die latijns-christelijke invloed op onze Europese cultuur? Ik meen te begrijpen dat het bezwaar van Bruning vooral voortkwam uit het feit dat deze invloed vanuit een christelijke machtspositie heeft plaatsgevonden. Dat er geen sprake was van beïnvloeden, maar van (met geweld) opdringen.
Hij noemde in “Cultureel Europa - en wij?” (december 1941) voorbeelden van dat geweld en van het machtsmisbruik:
Later, in “Macchiavellisme en menselijk geluk” (1951) heeft hij dat nog wat uitvoeriger aangegeven in:
|
uitroeien der Albigenzen, de dood van Jeanne d’Arc, de jacht op Luther, de vernietiging van Port Royal, de dood van Giordano Bruno, Savonarola, de brandstapels, het uitstrooien van de asresten der ketters boven de Tiber, etc. ()
|
De vraagtekens die Bruning plaatste bij die latijns-christelijke invloed, zijn niet ontsproten aan zijn politieke opvattingen van die tijd, maar bestonden al veel eerder en zijn ook zijn hele leven blijven bestaan. Zijn eerste in boekvorm gepubliceerde essay Kolonisatie en Missie had daar al betrekking op en zijn laatste gepubliceerde essay in boekvorm Missionair Christendom ging daar ook weer over. In dit laatste boek besprak hij het gevaar dat met het verkondigen van de “enige waarheid”, het Christendom, in landen als Japan, de daar van oudsher bestaande waarheden, als Boeddhisme e.a., als minderwaardig terzijde zouden worden geschoven. Hij meende daarvan bewijzen te vinden in meerdere publicaties. Hij pleitte daarom voor tenminste meer eerbied bij het missioneren voor het aldaar levende “heidendom”.
Niet alléén tegen latijns-christelijke invloed
Bruning bestreed tijdens de oorlog niet alléén de latijns-christelijke invloed, getuige zijn artikel “Niet de vorm” in De Waag:
|
Wij (de Germaansche volken) zijn voorts ook niet één door een negatieven wil, door den gemeenschappelijken strijd tegen bolsjewisme, plutocratie, jodendom en het (zeer diep grijpende) machtspolitieke drijven der kerken, maar allereerst door den zeer positieven en zeer trotschen wil: den zin van het Germaansche ras — eindelijk, na zooveel eeuwen — volstrekt en vastberaden te realiseeren; () |
Hier noemde Bruning ook de strijd tegen het Jodendom, maar daarmee bedoelde hij een strijd tegen de politieke en culturele invloed van het Jodendom, want evenals Goedewaagen (201) wilde ook Bruning ()dat de Joden hier in Nederland naar eigen aard en traditie zouden kunnen blijven leven.
Goedewaagen
In de volgende paragrafen zal ik Goedewaagen introduceren en de belangrijkste conclusies over zijn persoon uit de biografie en vervolgens een ander(?) beeld van dezelfde Goedewaagen presenteren, zoals ik dat uit hetzelfde boek heb gedestilleerd.
Op de achterzijde van het boek wordt aangegeven dat Dr. Tobie Goedewaagen (1895-1980) tijdens de bezettingsjaren secretaris-generaal van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten in het Duitse nationaalsocialistische bestuur van Nederland was. En dat hij in die hoedanigheid verantwoordelijk was voor de nazificatie van Nederlandse cultuur.
Overigens was Goedewaagen niet de hele oorlog maar slechts tot januari 1943 secretaris-generaal.
Onder het begrip nazificatie wordt verstaan: 'het klaarstomen van Nederland voor inlijving bij Duitsland, hetgeen zou gebeuren zodra de Endsieg was behaald'. De nazificatie van Nederland was overigens een opdracht van Hitler aan Seyss-Inquart. (126)
Goedewaagen wordt tenminste van twee zaken beschuldigd.
De eerste beschuldiging ligt op het vlak van het landverraad: het bewerkstelligen van de nazificatie van de Nederlandse cultuur. Dit betekende dat Goedewaagen vol overtuiging heeft meegewerkt 'aan het opbouwen van Nederland op de wijze van Kulturnation Duitsland', hetgeen impliceerde 'de afbraak van de eigen cultuur' en vervangen door de Germaanse. (165) Goedewaagen zou deze afbraak bewerkstelligen door middel van het cultuurracisme. De Nederlandse cultuur zou men, volgens de racistische opvattingen van die tijd, kunnen beschouwen als een onderdeel van de Germaanse cultuur, zoals dat ook voor de Duitse cultuur gold. Ik denk dat het oorspronkelijke plan van de Duitse bezetter was om de Nederlandse cultuur in te bedden in de Duitse cultuur, waarna er weinig van de Nederlandse cultuur zou zijn overgebleven.
De tweede beschuldiging gaat veel verder dan alleen maar de afbraak van de Nederlandse cultuur. Om de Nederlandse cultuur, voor vreemde invloeden te behoeden, aangeduid met de term cultuurracisme, zou Goedewaagen de vernietiging van de Joden voorgestaan hebben.
Voortdurend wekt het boek de indruk dat deze beschuldigingen aan het adres van Goedewaagen op een volkomen overtuigende manier bewezen (zullen) worden, maar voor mij is niets minder waar.
Het boek is wel zeer verhelderend wat betreft het wespennest, waarin figuren als Goedewaagen optraden. Maar vooral op het punt van Goedewaagens persoonlijke overtuigingen schiet het boek voor mij schromelijk te kort. En juist dat persoonlijke lijkt mij onontbeerlijk wil er van een echte biografie sprake zijn. Zeker als de biografie, met een 'huiveringwekkend verhaal', duidelijk wil maken dat Goedewaagen een onverbeterlijk, om niet te zeggen een levenslange, nationaalsocialist was, die daarmee niet alleen een landverrader was, maar ook nog, met zijn antisemitische overtuiging, wat betreft de vernietiging van de Joden weliswaar maar een “schreibtischtäter” (290), maar toch een dader was.
Het definitieve oordeel over Goedewaagen luidt:
|
Dat Goedewaagen op en top een landverrader was en hij tot zijn dood nationaalsocialist is gebleven, daarover hoeft geen twijfel te bestaan. (393)
|
Overtuigend?
Goedewaagen heeft zijn hele leven veel geschreven en niet in het minst tijdens de oorlog. Ook heeft hij, op een overeenkomstig verzoek als L. de Jong ook aan Bruning heeft gedaan, tijdens zijn gevangenschap een autobiografie Hoe ik nationaal-socialist werd en was geschreven, al werd deze met de nodige achterdocht
bekeken, omdat hij zichzelf daarin mogelijk zou trachten vrij te pleiten. Overigens niet het enige werk dat hij gedurende zijn gevangenschap heeft geschreven ten behoeve van L. de Jong. De biografe beschikte over heel veel materiaal van Goedewaagen om zijn persoonlijke opvattingen en inzichten te leren kennen. Daar wordt ook veel naar verwezen, maar juist waar het betreft zijn ideologische opvattingen (zijn huiveringwekkend, onverbeterlijk, en levenslange nationaalsocialisme) slechts zeer sporadisch. Een ander bezwaar vind ik het feit, dat slechts hoogst zelden Goedewaagens eigen woorden over zijn overtuigingen worden weergegeven. Gezien mijn ervaringen met beschuldigingen aan het adres van Henri Bruning, heb ik daarom juist op dat vlak zo mijn twijfels. Twijfels die op vele plaatsen in het boek gerechtvaardigd lijken te zijn. Ik hoop dat in het navolgende duidelijk te maken.
Voorts is er verhoudingsgewijs veel meer aandacht voor de opvattingen van allerlei andere kopstukken uit het nationaal-socialisme en aanverwante gebieden, tezamen met opvattingen van commentatoren daarop en te weinig aandacht voor wat Goedewaagen zelf heeft bewogen. Waarbij ik mij niet aan de indruk kan onttrekken dat daarbij nogal vaak het middel van de suggestie is gehanteerd in plaats van een doorwrochte wijze van overtuigend aantonen.
Een treffend voorbeeld daarvan vind ik de paragraaf “Goedewaagens cultuurracisme in zijn cultuurpolitiek” die de racistische opvattingen van Goedewaagen zou moeten bewijzen.
In nauwelijks één pagina worden alle racistische ideeën van figuren als Hans F.K. Günther (242), Hitler en Alfred Rosenberg (242), Houston Stewart Chamberlain (86) via de figuur van Himmler (242) op Goedewaagen 'omhooggeplant' en dat alles zonder enige verwijzing naar een geschrift van Goedewaagen zelf. Deze vorm van de lezer 'overtuigen' was ook al ruim toegepast in het eerdere hoofdstuk "De wortels van Goedewaagens cultuurracisme", dat de diepste lagen van de voedingsbodem, waarin zijn cultuurracisme geworteld zou zijn, meende bloot te leggen.
Voor zover er in bedoeld betoog slechts in zijn algemeenheid over rassen en daarop gebaseerde ideologie is gesproken, wordt toch daaruit de conclusie getrokken dat het nog maar 'één stap [was] naar de vernietiging van het Jodendom'. (242) En dat deed Hitler, volgens George Mosse, Hitler,
'die de theorie uiteindelijk naar haar logische conclusie dreef'. (242)
De logica van de conclusie wordt verklaard uit het denken van Hitler, die
'de Jood ontmenselijkt, gekarakteriseerd als een ‘evil principle’' zag, waardoor de vernietiging der Joden 'de triomf van het racisme kon worden'. (242-243)
Het betoog begon bij de persoon van Goedewaagen, werd vervolgens veralgemeniseerd, ging over naar Hitler en eindigde tenslotte weer algemeen.
Rol van de bezetter
Ook in dit boek wordt er, zoals gebruikelijk, weinig aandacht besteed aan de rol van de bezetter met betrekking tot de collaboratie in Nederland. De rol van de bezetter wordt wel genoemd, maar lijkt verder geen invloed te hebben. Zeker met betrekking tot de cultuur lijken alle maatregelen van de bezetter Goedewaagen aangewreven te worden.
1. Het wordt Goedewaagen verweten dat hij de nazificatie van Nederland heeft bevorderd, maar het waren juist de Duitse bezetters die zich daar intensief mee bezig hielden. (164-165)
2. Vooral op het gebied van de film lijkt Goedewaagen met zijn departement vrijwel niets te vertellen te hebben gehad. Het Duitse staatsfilmbedrijf UFA 'domineerde de selectie van verplichte films en de filmkeuring'. (172) Het Duitse Filmreferat
'keurde alle films, bepaalde de volgorde van het filmprogramma en de presentatie van de films'. (172)
3. De Duitsers bemoeiden zich met alle benoemingen van de gildeleiders van de Kultuurkamer.(220)
4. En ook de NSB-ers waren slechts 'coördinerende medewerkers' en hadden geen enkele bevoegdheid en ook geen enkele verantwoordelijkheid, ondanks het feit dat Mussert was benoemd tot Leider van het Nederlandse Volk. (261) Het waren voornamelijk de Duitsers die de nazificatie van Nederland doorvoerden.
Ook is het van belang, bij de beoordeling van Goedewaagens geschiedenis, vooral niet te vergeten, dat deze geschiedenis zich afspeelde na de Duitse overwinning van 1940 en alweer was afgelopen in 1943 ver vóór de Duitse nederlaag van 1945 en dat in die periode, dus van 1940 tot 1943 een Duitse nederlaag, in de ogen van Goedewaagen e.a., niet waarschijnlijk is geweest en dat daarom de Duitse suprematie wel eens lang had kunnen duren, langer dan de vijf jaren die het geduurd heeft. (292)
Geheel daarmee in overeenstemming was tevens het idee van Goedewaagen dat ‘het Nationaal Socialisme toch in Nederland zou komen, hoe dan ook’. (256) Goedewaagen had kennelijk een goed oog voor de bedoelingen van de bezetter.
De Germaanse aspecten in Goedewaagens cultuuropvattingen
Goedewaagen was 'een openlijk voorstander van de Germaanse rassenleer' (156). Ik denk dat de correctere formulering moet zijn dat hij een openlijke aanhanger was van het Germaanse ras. Dit kwam ondermeer tot uitdrukking in formuleringen die hij bezigde tijdens een rede die hij uitsprak op den dag van het Nationaal Zangfeest zoals: Nederland en Duitsland waren 'in Blut und Boden verwante Germaanse volken'. Voorts zou hem een stichten van een 'duizendjarig ‘Germaansch Rijk van politiek, kultuur en geestesleven’' voor ogen hebben gestaan en zag hij als ideaal 'de Nederlander als vertegenwoordiger van het ‘Rijk der Europeesche kultuur’'. (187) Let op hoe eerst sprake is van een 'Germaans' rijk en later weer van een rijk van 'Europese' cultuur, niet van nationaal-socialistische cultuur of Duitse cultuur.
De rede droeg overigens de titel: 'De Germaansche mens en de antieke wereld'. Het woord 'duizendjarig' komt niet in de rede voor (dit is overigens het enige geschrift van Goedewaagen dat ik in mijn bezit heb).
In een van de weinige aanhalingen waarin Goedewaagen zelf aan het woord kwam kan men lezen:
|
Wij mogen ons nu eenmaal niet ontveizen, dat bijvoorbeeld de politieke geschiedenis, de kunstgeschiedenis en de geschiedenis van het geestelijk leven niet begrepen kunnen worden, als men het rasbeginsel niet als uitgangspunt neemt. Men denke hierbij bijvoorbeeld aan Rembrandt, of aan de Gothiek, welke zoo typisch Germaansch was tegenover de overige wereld. (241)
|
Daar waar Goedewaagen dus een openlijk voorstander was van het Germaanse ras, leek dat, getuige dit voorbeeld (Rembrandt en de Gotiek), weinig te maken te hebben met het racistische/antisemitische nationaal-socialisme uit die tijd. En leek er ook geen sprake te zijn van een stichten van een Germaans Rijk van politiek, kultuur en geestesleven, want dat rijk bestond in feite al duizend jaar, weliswaar voor velen in versluierde vorm. Goedewaagens beeld van een rijk van cultuur had weinig te maken met wat wij heden ten dage verstaan onder het duizendjarige rijk van Hitler.
De collaboratie van Goedewaagen
Meteen in zijn eerste optreden als voorzitter van De Raad van Voorlichting had Goedewaagen 'het Nederlandse belang voor ogen in verhouding tot het Duitse volk en zijn cultuur'. (133)
In zijn autobiografie heeft hij dat, achteraf, opnieuw benadrukt en heeft hij tevens aangegeven waar hij zijn inspiratie had opgedaan.
|
‘In mij, die de maatregelen ter bevordering en bescherming van cultuur en cultuurdrager in Duitsland had bestudeerd, tekende zich het beeld van wat moest gebeuren om dit alles ook in Nederland en op nederlandse leest geschoeid tot stand te brengen allengs duidelijker af’. (142)
|
Vreemde invloeden
Met het benadrukken van het Nederlandse karakter heeft Goedewaagen niet bepaald een inlijving bij Duitsland bevorderd. Dat Nederlandse karakter moest versterkt worden door vreemde invloeden te weren. 'De ‘vreemde’ invloeden werden niet verder aangeduid, maar dat daarmee in hoofdzaak de Joden werden bedoeld, is evident' (144), zo stelt de biografe.
Er zullen ongetwijfeld ook Joodse invloeden geweest zijn die geweerd moesten worden, maar onder de ‘vreemde’ invloeden, vielen ook Amerikaanse, Franse, Engelse en Bolsjewistische invloeden. Het genoemde evidente is voor mij een van de vele voorbeelden uit het boek van suggestieve weergave.
De mogelijkheid bestaat zelfs - en mij lijkt dat zelfs zeer aannemelijk - dat Goedewaagen met die vreemde invloeden ook doelde op Duitse invloeden, die mogelijk een groter gevaar waren voor het specifieke Nederlandse karakter, toen Nederland bezet was door de Duitsers, zoals hij dat met zijn eigen woorden, niet al te opvallend, weergaf:
|
'(...) zullen wij dan in de gelegenheid zijn, in de zich immer meer verdiepende kultuuruitwisseling tusschen bloedverwanten volken en naties een steeds meer beteekenisvolle plaats voor Nederland te bereiken.’ (145)
|
Fout
Goedewaagen werd tijdens en na de oorlog als hartstikke "fout" betiteld, dankzij zijn collaboratie met de Duitse bezetter. Maar wie schetst mijn verbazing om te lezen dat ook "goeden" aardig "fout" konden zijn. 'Om het land te behoeden voor een NSB-regering' bleven sommige secretarissen-generaal aan, tijdens de bezetting. Dat was overigens niet de enige reden voor een 'vergaande' samenwerking met de bezetter. (147-148)
Kennelijk was alles beter dan een NSB-regering!
De bereidheid tot samenwerking was er 'tot op het hoogste regeringsniveau in de zomer van 1940'. (148)
Benaderde dat aanvaarden van de nieuwe verhoudingen niet heel dicht de collaboratie, misschien noodgedwongen - het leven moest toch doorgaan, nietwaar? - maar toch collaboratie, alleen niet van NSB-ers?
Het nationaal-socialisme van Goedewaagen
De ideologie van het nationaal-socialisme blijkt een moeilijk onderwerp. In de biografie wordt opgemerkt dat Goedewaagens ideeën dienaangaande uit de jaren dertig, geenszins aansluiten bij definities 'van nationaalsocialisme en fascisme, zoals die vanaf de jaren zestig gemeengoed werden'. (92) Helaas blijven de toenmalige ideeën van Goedewaagen voor de lezer verborgen. Waarom er pas 15 jaar na de oorlog een algemeen geaccepteerde definitie is gevonden, blijft enerzijds raadselachtig, anderzijds is de vraag of de uiteindelijk geaccepteerde definitie aansluit bij Goedewaagens werkelijkheid van de oorlogstijd.
Bij de zoektocht naar een bruikbare begripsdefinitie, worden diverse specialisten genoemd, zoals, Ernst Nolte (antibewegingen), Robert Paxton (activerende hartstochten), George Mosse (nieuwe politiek), Peter Reichel (die ästhetische Ehrfahrung des Aussergewöhnlichen), Menno ter Braak (propaganda en leugens) om tenslotte te eindigen met Roger Griffin.
|
Het lijdt geen twijfel dat Goedewaagen zich zou kunnen vinden in Griffins definitie van het fascisme:
|
‘Fascism is a form of programmatic modernism that seeks to conquer political power in order to realize a totalizing vision of national or ethic rebirth. Its ultimate end is to overcome the decadence that has destroyed a sense of communal belonging and drained modernity of meaning and transcendence and [to] usher in a new era of cultural homogeneity and health.’
|
Al Goedewaagens opvattingen zijn erin terug te vinden: de strijd tegen het verval en de decadentie van zijn tijd, de metafsische synthese van wetenschap en politieke macht, de dominantie van het ras en de natie, het cultuurracisme van de platonische nieuwe mens en het visioen van een nieuwe tijd. (95)
|
Ik kan de projectie op Goedewaagen niet anders zien dan een heel vrije toepassing van deze, waarschijnlijk slechts zeer weinigen aansprekende, definitie.
Verschillende soorten nationaal-socialisme
Gezien de titel, is het de bedoeling van het boek om aan te tonen dat Goedewaagen vanaf zeker moment zijn hele leven lang een onverbeterlijk nationaalsocialist is geweest. Dit klinkt uitermate negatief, maar nergens wordt duidelijk aangegeven wat met dat nationaal-socialisme bedoeld wordt. Er bestond toch enig verschil tussen het nationaal-socialisme van de NSB aan het begin van haar bestaan (1933), of in het derde jaar (1943) van de oorlog. Waarschijnlijk was er ook nog enig verschil, of misschien zelfs wel een groot verschil, tussen dat laatste nationaal-socialisme en dat van de Nederlandse ss, waarvan Goedewaagen begunstigend lid werd. Tenslotte bestond er dan nog het persoonlijke nationaal-socialisme van Goedewaagen. De verschillen werden bepaald door de mate van nationalisme, socialisme, racisme en antisemitisme, die in deze verschillende gevallen werden voorgestaan. Daar kwam het verschil in de mate van collaboratie bij: het streven om Nederland wel of juist niet op te laten gaan in het Duitse Rijk.
Aanwijzingen voor een persoonlijk nationaal-socialisme
De zoon van Goedewaagen herinnerde zich, tot mijn verrassing, 'dat zijn vader ‘superieur glimlachend’ vertelde zijn eigen invulling van het nationaal socialisme te hebben, zoals zou blijken uit zijn bewondering voor Jan Sluijters en Rembrandt.' (211)
En wellicht kan men uit het voorval met 'het ovale donateursspeldje met zilveren hakenkruis, ss-runen en de letters ‘BL’' ook opmaken dat het met het radicalisme van Goedewaagens ss-mentaliteit wat anders gesteld was dan het boek zou willen doen voorkomen. Toen zijn zoon vroeg wat dat ‘BL’ toch wel mocht betekenen antwoordde Goedewaagen: ‘Boerenlul’. (251)
Het veronachtzaamde document
Tijdens zijn gevangenschap na de oorlog heeft Goedewaagen nog een verhandeling, Politiek Portret – de NSB-er, geschreven, die wellicht de nodige opheldering had kunnen geven, zo al niet over Goedewaagens persoonlijke opvattingen dan wel over de verschillen in ideologie tussen die van de NSB en die van de Nederlandse ss. Naar de opvatting van Goedewaagen verschilden beiden hemelsbreed in 'visie, kracht, cultuur en activiteiten'. Wat Goedewaagen vooral aantrok in ss was de 'geestdrift, idealisme en avontuurlijkheid, en de wijze waarop men doelgericht en progressief naar een nieuw Europa streefde'. (303)
Wat Goedewaagen hier over de ss schrijft (in de bewoording van de biografe) klinkt toch aardig positief en lijkt veraf te staan van antisemitische overtuigingen en alle daarbijbehorend wandaden die men bij de ss verwacht. Het is dan ook jammer dat er verder geen aandacht wordt besteedt aan dit document van Goedewaagen, dat wellicht zeer verhelderend had kunnen zijn met betrekking tot die zo verfoeilijke nationaal-socialistische ideologie en dan met name ten aanzien van die ideologie in Nederland. Ook De Jong vond aanvankelijk dat deze visie 'een sterk persoonlijk karakter' droeg, maar desondanks van waarde was juist vanwege 'de antithese Hoofdkwartier [NSB] – ss'. (303-304)
Dit document had dus precies veel over de NSB, de Nederlandse-ss en over Goedewaagen kunnen verhelderen, maar het bleef helaas ongebruikt. De verklaring moet gezocht worden in de latere mening van De Jong die het 'eigenlijk alleen typerend voor de auteur[,] niet voor zijn onderwerp’ vond. Precies de reden waarom ik het nu zo mis. (304)
Het komt op mij over alsof de biografe volledig afgaat op het oordeel van twee vooraanstaande figuren van het NIOD, Cohen en De Jong, in plaats van een eigen oordeel te vormen.
Bij de ommezwaai van De Jong vraag ik mij af of het mogelijk is dat Goedewaagen een zo afwijkende visie op de NSB en de Nederlandse-ss naar voren heeft gebracht, een visie die mogelijk geheel in strijd was met de opvattingen die De Jong toen zelf daarover had (niet typerend voor het onderwerp), dat het aan het licht komen van die visie in De Jongs ogen mogelijk zeer ongewenst was. Wat zou het ongewenste anders geweest kunnen zijn dan het onderuithalen van de door hem zo gepropageerde tegenstelling goed-fout? Het blijven helaas voorlopig alleen maar veronderstellingen.
Alleen studie van het stuk van Goedewaagen kan opheldering brengen.
Eigen wijze
De eigen wijze van Goedewaagens nationaal-socialisme komt goed tot uitdrukking in zijn visie over de radio in het kader van vorming en voorlichting:
|
‘Het ontvangtoestel is geen waterkraan, die men achteloos openzet, maar een kultuurinstrument, zoals een piano, een levende stem, die zich met zorg laat hooren en ook niet slordig behandeld wil worden.’ (169)
|
Het moge dan ook niet verbazen dat zijn houding aanleiding was tot het beklag van Directeur-generaal Herwijer bij Mussert, waarvan de essentie was: ‘Kameraad Goedewaagen begrijpt de waarde van den Omroep niet en heeft niet de nationaal-socialistische instelling ten aanzien van de Omroep zooals bijv. Dr. Goebbels en andere leidende figuren in Duitschland en Italië’. (170)
Nederlandse ss
Goedewaagen trad uiteindelijk, op 27 januari 1942, toe tot de Nederlandse ss, hetgeen 'een logische stap' was, volgens het boek, gezien de al eerder genoemde rijke voedingsbodem waarop zijn racistisch gedachtegoed had kunnen wortelschieten en vervolgens floreren. Zijn 'racistische gedachtengoed, waarbij hij vanaf Plato’s mensenadel en Nietzsches Übermensch via de rassentheorieën van De Gobineau, Chamberlain en Günther was uitgekomen bij de mythen van Rosenberg en de eugenetische praktijk van Reichsführer-ss Himmler'. (249)
Was zijn bekend zijn met het gedachtegoed van Chamberlain op pagina 86 nog maar een veronderstelling, op bladzijde 249 is het kennelijk inmiddels een pertinente zekerheid geworden.
Eigen visie
Van Goedewaagens eigen visie op die ss, ‘de bevordering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van ons volk’, wilde de biografe, als goede verstaander, niets weten. Zij las daarin: 'een neutrale formulering van zijn cultuurracistische ideaal van de Arische mens'. (249)
Goedewaagen heeft toch iets over zijn eigen visie op zijn nationaal-socialisme aan zijn zoon willen duidelijk maken.
|
‘Anderzijds is iemands “meening”, d.w.z. zijn wereldbeschouwing ook geen aanhangsel, maar een stuk van zijn diepste leven. Je vergist je, als je denkt dat mijn opvatting een “politieke” is. Mijn politieke ideologie is het gevolg, de weerslag van een religieuze levensbeschouwing, die het best als “pantheisme” is aan te duiden, en die even “irrationeel”is als bijv. de christelijke. Ik zeg niet “Credo quia absurdum”, maar met mijzelf: “Credo et absurdum”. Mijn “heidendom” is even “diep liggend” als elke andere religie’. (275)
|
Maar juist enige interesse voor de “meening” van Goedewaagen ontbreekt in het boek.
Het antisemitisme van Goedewaagen
De kenmerkende en verfoeilijke kant van het nationaal-socialisme, en zodanig verfoeilijk en kenmerkend, dat daardoor andere aspecten, zoals de nationale (Nederlandse) en de sociale aspecten volslagen in het niet vallen, die verfoeilijke kant is toch het racisme en dan met name het antisemitisme dat tenslotte tot de holocaust heeft geleid.
Daarom is het goed na te gaan welke antisemitische opvattingen van Goedewaagen, alsmede welke 'antisemitische daden' uit deze biografie naar voren komen.
Uitzuivering van de Joden
Om Nederland te ontdoen van de leibanden van de pers stelde Goedewaagen kordaat: ‘Onze volk wil uitzuivering van alle Joden, die zich in het voorlichtingsapparaat, in pers, film, radio, leeszaal en volksuniversiteit hebben opgedrongen.’ (127) Gezien latere opmerkingen van hem bedoelde hij met uitzuivering zeker geen deportatie.
Hoofdredacteur af
Toen hij, gedwongen vanwege zijn NSB lidmaatschap, zijn hoofdredacteurschap van De Waag moest neerleggen deed hij dat met 'een andermaal sterk antisemitisch en anticommunistisch getoonzet artikel' (132), met de titel "De Meiboom in Juli". De strekking van het artikel was dat de meidagen in feite een ‘Europeesche nationaalsocialistische revolutie [...], die slechts uiterlijk de vormen van een oorlog had’ vormden. Maar verder geen enkel woord waaruit dat sterk antisemitisch en anticommunistisch karakter zou kunnen blijken. Mogelijk schreef Goedewaagen over het gevaar van het ‘Joodse bolsjewisme’ (223).
Eerste antisemitische daad?
Op 4 januari 1941 pleegde Goedewaagen al meteen zijn eerste antisemitische daad. Op de agenda van de departementsvergadering prijkten slechts twee punten: 'het streven om het perswezen volledig onder zeggenschap van het DVK te brengen en de informatie naar de pers om Joodse musici uit orkesten te weren'.(155)
De indruk wordt gewekt, dat dit weren een initiatief was van (het DVK van) Goedewaagen, maar er was alleen sprake van 'informatie naar de pers'. Het lijkt er dus meer op, dat hier sprake was van het uitvoeren van een opdracht van de bezetter. En dit laatste lag ook meer in de lijn van het hierna te bespreken ontslag van ambtenaren. Volslagen onduidelijk blijft waarom juist die musici zo'n prioriteit moesten hebben. Als er nu sprake was geweest van het weren van Joodse journalisten. Maar nee: vooral van belang was dat het perswezen onder zeggenschap van het DVK (Goedewaagen dus) kwam. Het bevreemdt mij dat hier alleen een agenda en niet een verslag van die vergadering ter sprake wordt gebracht.
Ontslag Joodse ambtenaren
Maar vreemd genoeg heeft hij wel, enige tijd daarna, een brief aan Seyss-Inquart tégen het ontslag van Joodse ambtenaren mede ondertekend! (156) Een onbegrijpelijke(?) stap. (156) Gevolgd door een reprimande: dat 'kwam niet te pas dat door de Rijkscommissaris aangestelde hoge ambtenaren protestbrieven ondertekenden die gericht waren tegen diezelfde Rijkscommissaris'. (156)
Het ontslag van Joodse ambtenaren was een opdracht van de Rijkscommissaris Seys-Inquart en géén initiatief van Goedewaagen! Het lijkt mij zeer waarschijnlijk dat hetzelfde gold voor het weren van Joodse musici uit de orkesten.
Journalistenbesluit
Het Journalistenbesluit, afgekeken van het Duitse Schriftleitergesetz vereiste geen Arische afstamming, maar Joden konden toch eigenlijk geen journalist zijn, zo was er in de toelichting te lezen. (173-174)
Die Lüge
Goedewaagen hield op het Kongress de Union Nationaler Journalistenverbände in Venetië een toepraak ‘Die Lüge als Kriegswaffen” met een scherp antisemitische inhoud. De Joden kregen
de schuld van het voortduren van de oorlog. (183) 'Sterker, de Anglo-Amerikaanse wereld was een werktuig in de handen van het Jodendom – daar wees alles op.' de middelen die de geallieeerde pers gebruikten waren 'typisch Joods te noemen, ‘namelijk bluf, brutale leugenachtigheid gepaard met lafheid en verraad alsmede de zucht, den oorlog te gebruiken tot persoonlijk voordeel [...]’.' (184)
Nederlandse (lees Arische)
|
Een belangrijke taak zag Goedewaagen in het tot leven wekken van een nieuwe Nederlandse toneel- en muziekcultuur. Dat kon alleen slagen met eigen Nederlandse, lees Arische, toneelschrijvers en componisten. (196)
|
Zoals het journalistenbesluit geen Ariërverklaring vereiste, is het de vraag of Goedewaagen met 'Nederlandse' niet zondermeer gewoon Nederlandse en niet Arische bedoelde. Mijn veronderstelling ligt ook meer in de lijn van de later te bespreken daden van Goedewaagen.
Geen voorstander van deportaties
Op blz. 201 komt weer die eerste departementsvergadering ter sprake. Op blz. 155 wordt alleen gesproken over een voorlichting naar de pers. Nu wordt dat voorgesteld als een afspraak 'de Joden zo snel mogelijk uit de orkesten te weren' maar opnieuw zonder verwijzing naar een bewijsstuk. Die zogenaamde afspraak werd echter pas voorbereid: 'kort daarna besprak hij de conceptverordening waarbij het Joden verboden werd nog langer een cultuurberoep uit te oefenen, anders dan uitsluitend ten behoeve van Joden.' (201)
Waarmede duidelijk wordt dat Goedewaagens antisemitisme toen géén deportaties voorstaand antisemitisme was, want 'wat Goedewaagen betrof mochten de Joden wel een eigen cultuurleven opzetten, in alle kunstvormen en met eigen scholen, instellingen en impresariaten.' (201)
Kultuurkamer
De toelatingsprocedure tot de Kultuurkamer had tot gevolg dat 'de Joden definitief buiten het kunstleven werden gesloten'. (222) Dat was wel onder dwang van de bezetter gebeurd, met name van Goebbels. (222) Maar dat was in een van de concepten wel anders geweest, zoals blijkt uit een noot: 'De paragraaf over uitsluiting van Joden en Joods vermaagschapte personen was in de Kultuurkamer Verordening 211/41 zó summier dat het DVK volgens Stuldreher zijn eigen definitie van “Jood” had ontwikkeld’.' Er scheen ook nog sprake geweest te zijn van een mogelijkheid om uitzonderingsgevallen te bezien, maar er schijnen geen bewijzen voor feitelijke uitzonderingsgevallen gevonden te zijn. (223) Aan het eind van dit verhaal blijken er toch wel degelijk uitzonderingsgevallen geweest te zijn, alleen niet door medewerking van Goedewaagen (de Barneveldgroep).
Medeplichtig?
Het volgende voorval lijkt in strijd met het voorgaande. Secretaris-generaal Frederiks van Binnenlandse Zaken riep in de zomer van 1942 de hulp van zijn collega Goedewaagen in om een aantal Joodse kunstenaars te vrijwaren van werkkampen en deportatie. (223) Goedewaagen reageerde niet en op een nog dringender beroep reageerde hij met een kort briefje: (223) ‘Het is mijn opvatting dat de Joodsche invloed in het kultureele leven in Nederland met kracht moet worden bestreden.’, waarmee hij definitief niet inging op Frederiks’ verzoek 'en bevestigde daarmee definitief zijn medeplichtigheid aan de Jodendeportaties en zijn reputatie als harteloze antisemiet.', aldus de biografe. (223)
Volgens mij is het niet meewerken aan het trachten te voorkomen van een deportatie (naar een werkkamp), niet hetzelfde als het actief meehelpen, de medeplichtigheid, aan de Jodendeportaties.
Er zijn ook andere, dan alleen antisemitische, motieven denkbaar, waarom Goedewaagen, zijn medewerking onthield. In de biografie was al gememoreerd dat de verstandhouding tussen de nieuw benoemde NSB secretarissen en de oude niet-NSB secretarissen, waartoe Frederiks behoorde, ongemeen stroef (158) was. Dit zou een reden geweest kunnen zijn.
Het korte, ontwijkende, antwoord dat Goedewaagen gaf, zie ik, mogelijk ten onrechte, eerder als een smoes voor het niet mee willen werken dan dat Goedewaagen nu juist deportaties als het aangewezen middel zag om Joodse invloeden in het culturele leven 'met kracht' te bestrijden, zoals al eerder in de biografie ter sprake is gekomen.
Bloedgemeenschap
In het voorjaar van 1941 hield Goedewaagen een voordracht met de titel Bloedgemeenschap waarvan de essentie was: 'Het nationaalsocialisme stelde de mens voor als deel van een bloedgemeenschap, waaraan hij zijn moraal en economische, politieke en pedagogische wilsvorming ontleende.' In het boek wordt deze redevoering voorgesteld als een uiteenzetting van Goedewaagens cultuurracisme en in één adem worden daar de talloze maatregelen tegen de Joden ' – door Goedewaagen de ‘zuivering van de Joden uit de Nederlandse cultuur’ genoemd – ' bij betrokken. (243)
Een bloedgemeenschap, waarover Goedewaagen sprak, met daaraan gekoppeld de door hem genoemde culturele aspecten, kan men terecht met cultuurracisme betitelen, maar wel een cultuurracisme dat zowel geldt voor een Germaanse bloedgemeenschap als voor een Joodse bloedgemeenschap. Of Goedewaagen inderdaad, binnen een jaar zodanig van mening was veranderd dat hij alle maatregelen tegen de Joden, beschouwde als zuivering van de Joden uit de Nederlandse cultuur, waag ik te betwijfelen. Onduidelijk blijft of Goedewaagen in zijn toespraak überhaupt de Joden ter sprake bracht en zo ja, hoe dan? Ik verwacht niet op de manier waarop dat hier in deze biografie gebeurde, maar ook dat is maar een veronderstelling mijnerzijds.
De daden van Goedewaagen
In verband met de beschuldiging van landverraad is het goed om de (schrijftafel-)daden van deze nationaal-socialist te bekijken.
Behartigen van de Nederlandse belangen
Een nieuw Nederland binnen een nieuw Europa, en geen inlijving bij Duitsland, was de kern van Goedewaagens nationalisme! (142)
Hij gaf bekendheid aan de Nederlandse kunsten door ‘onze cultuur in de Germaansche ruimte een klankbodem te geven.’ (165) Waarbij met 'Germaansche ruimte' het nieuwe Europa bedoeld werd.
Hij organiseerde een verkooptentoonstelling met de bedoeling: 'het wekken van belangstelling voor goede Nederlandse kunst en het steunen van beeldend kunstenaars.' (165), hetgeen een goed voorbeeld gaf van het nationaal-socialisme (hier duidelijk in de betekenis van Nederlands-socialisme) in de praktijk.
Evenmin was er sprake van een slaafs volgen van de Duitse bezetter. Wel van een sociale zorg voor de kunstenaar en een bloeiende cultuur. (191)
Ook in de muziek werd door Goedewaagen het Nederlandse belang behartigd, o.a. door de orkesten op te dragen voortaan 20 tot 30 procent muziekwerken van Nederlandse componisten te spelen; (197)
Hij bewerkstelligde in de toneelwereld een ware omwenteling. 'Driekwart van het repertoire bestond voortaan uit stukken van Nederlandse of Duitse herkomst. Vergeleken met de vooroorlogse situatie, waar het Engelse, Amerikaanse en Franse repertoire overheersend was, betekende dit een enorme omwenteling.' (197-198)
Kultuurkamer
Het proces om te komen tot een Verordening voor de Cultuurkamer was een voorbeeld van wel zeer opmerkelijke collaboratie! Opmerkelijk vanwege de inhoud van de conceptverordening. '(...) zoals te verwachten viel, waren de Duitsers allerminst gecharmeerd van de eigen draai die Goedewaagen aan de Nederlandse Cultuurkamer wilde geven'. (217) Ook opmerkelijk vanwege de tijdsduur die het opstellen van de verordening vergde. 'Het zou dan ook bijna een jaar en maar liefst acht conceptverordeningen vol gebakkelei over punten en komma’s duren voordat Verordening 211/41 door Seyss-Inquart zou worden goedgekeurd en de Kultuurkamer (met een ‘K’) op 25 november 1941 officieel van kracht werd.' (217)
Alleen al in zo'n futiliteit als het gebruik van een K in plaats van een C kwam de rol van de bezetter onmiskenbaar naar voren. (221)
Goedewaagen heeft zich, naar mijn idee, doorlopend verzet tegen een opgaan van de Nederlandse cultuur in de 'deutschen Kultur', waar anderen duidelijk een andere bedoeling hadden. (221)
Wedergeboorte
Goedewaagen stond een wedergeboorte van de cultuur voor ogen, in de biografie aangeduid als fascistische kunst (245), maar Goedewaagen zelf omschreef dat als volgt:
|
‘Voor ons ligt het nog onontgonnen land eener verjongde Nederlandsche cultuur [...]. Niet een cultuur van behaaglijk en subtiel genieten, maar een van lijden en strijden [...]. Niet een cultuur van allengs onverstaanbaar wordende verfijning, maar een van door harde ervaringen gestaalde kracht. Niet een cultuur van inhoudloos geworden lijnen-, kleuren- of woordenspel, maar een met inhoud, met ethos, met mythe, een cultuur, die “iets te zeggen heeft” en gemeenschapsverbonden is – een volksche cultuur.’ (245)
|
Waar Goedewaagen sprak van Nederlandse en volkse cultuur, is dat door de biografe vertaald naar fascistische kunst. Nu is volks wellicht een karaktertrek van fascistisch, maar elk volks is daarom nog niet fascistisch.
Bijzonder Gerechtshof
|
Men zag zijn daden niet als het volbrengen van een ideaal, zoals hij dat zelf deed, maar als heulen met de vijand. Men kon zich nauwelijks voorstellen dat aanhangers van het nationaal-socialisme normaal functionerende mensen waren. (289)
|
Niet alleen het Bijzonder Gerechtshof kende dit probleem. Dat is ook waar het boek doorlopend van getuigt: een aanhanger van het nationaal-socialisme, zoals Goedewaagen, is toch nauwelijks een normaal mens te noemen.
De collaborateur Goedewaagen soll abgeschossen werden
Goedewaagen heeft de Duitse rit hier ter lande niet als secretaris-generaal kunnen uitzitten. Dit roept de vraag op, of zijn ontslag op eigen initiatief was, wat volgens het boek Goedewaagen in zijn autobiografie ons heeft willen doen geloven in de hoop op strafvermindering, of dat hij de rit niet heeft kunnen uitzitten omdat de bezetter hem heeft geloosd.
Seyss-Inquart wilde dat Goedewaagen zelf zijn ontslag zou indienen, vanwege bezwaren tegen hem vanuit de NSB en omdat hij een of andere "amerika freundliche" en tegelijk "Deutschland unfreundliche" opmerking had gemaakt. (259)
Schmidt wilde hem laten vallen, omdat Goedewaagen ruzie had met Mussert en dat was in strijd met de wil van de Führer die deze Leider benoemd had. (260)
Ook Himmler zag er geen heil meer in ‘(...) deswegen soll er abgeschossen werden.’. (260)
En zo ziet de biografe het nu: 'Het was, achteraf bezien, een uitstekend moment om uit Duitse dienst te vertrekken.' Omdat hij nu de mogelijkheid had 'om later te beweren dat hij als een van de eerste voormalige collaborateurs was afgehaakt'. (262-263)
Hoe het ook zij, kennelijk was deze onverbeterlijke nationaal-socialist toch niet zo'n Reichstreuer Mann in de ogen van de bezetter. Hij voldeed voor de bezetter dus niet langer als collaborateur en ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat het niet alleen maar samenhing met het genoemde akkefietje. Dat akkefietje kon wel eens alleen maar de druppel zijn geweest die de emmer (van het te Nederlandse optreden van Goedewaagen) deed overlopen.
De schuld van Goedewaagen
Uiteindelijk komt de schuldvraag, en dan met name de schuld aan de holocaust, aan de orde, waarvan een belangrijk aspect in de biografie lijkt te zijn het antwoord op de vraag hoe schuldig Goedewaagen zich zelf zag. Want Dat Goedewaagen schuldig was daarover lijkt geen enkele twijfel te bestaan. Goedewaagens eigen oordeel was, volgens de biografie, eenvoudig: 'De zuivere nationaalsocialistische ideologie had daarmee niets van doen. De vraag over zijn eigen schuld was dus irrelevant.' (318)
Zolang onduidelijk blijft wat Goedewaagen zelf verstaan mag hebben onder 'de zuivere nationaalsocialistische ideologie' is moeilijk vast te stellen in hoeverre het nationaal-socialisme, en dus ook Goedewaagen zelf, schuldig was aan de holocaust.
Gezien de activiteiten die Goedewaagen tijdens de oorlog heeft ontplooid ter bevordering van de Nederlandse kunsten en cultuur, kan ik mij voorstellen dat die voor hem geen reden zijn geweest zich schuldig te voelen aan landverraad.
Aangezien hij niet persoonlijk betrokken was bij de deportatieactiviteiten van de bezetter vond hij zich zelf waarschijnlijk niet schuldig aan de holocaust. Ook al had hij dan Joodse invloeden op de Nederlandse cultuur willen buitensluiten, de richtlijn die 'de Joden definitief buiten het kunstleven sloten' (222) kwam van de bezetter.
Zoals vrijwel alle Nederlanders, tijdens de oorlog geen weet hadden van de vernietigingskampen, gold dat ook voor Goedewaagen.
Hij wist daarentegen wel van deportaties en de biografie stelt: 'Hij werkte zelfs vol overtuiging aan de uitvoering van het deportatiebeleid mee, ook al moet hij geweten hebben dat voor het lot van de gedeporteerden gevreesd moest worden.' (332)
Het, veronderstelde, vol overtuiging meewerken aan de uitvoering van het deportatiebeleid is uitsluitend gebaseerd op Goedewaagens éénmalig niet meewerken aan het trachten te voorkomen van een deportatie. Uit het feit dat Goedewaagen oorspronkelijk de mening was toegedaan dat Joden hun eigen cultuurleven mochten opzetten met eigen scholen, instellingen en impressariaten kan men afleiden dat hij deportaties niet als het aangewezen middel zag om met kracht de Joodse invloed op het culturele leven in Nederland te bestrijden. Ook het ondertekenen van het bezwaar tegen het ontslag van Joodse ambtenaren duidt in diezelfde richting. Ook de eigen definitie van Jood, in een van de eerste concepten voor Kultuurkamerverordening, wijst nog steeds in die richting. Alles wijst erop dat de druk van de Duitse bezetter steeds groter werd. Maar met het deportatiebeleid, laat staan met de uitvoering daarvan, had Goedewaagen niets van doen, zelfs niet aan zijn Schreibtisch.
Samenvatting
Na het lezen van het artikel "Fascist en filosoof, Tobie Goedewaagen was een kundig filosoof én de Nederlandse Goebbels" in het september 2013 nummer van Filosofie Magazine, heb ik na enige aarzeling het betreffende boek Tobie Goedewaagen, een onverbeterlijk nationaalsocialist aangeschaft.
Aanvankelijk was ik enthousiast, in zoverre dat veel van wat over Goedewaagen verteld werd, gebaseerd was op zijn autobiografie en andere geschriften van hem, zoals bleek uit de verwijzende voetnoten. Ik las het boek aanvankelijk nog als een leuk historisch verhaal, maar dat veranderde toen de politiek aan de orde kwam. Toen begonnen mij tegenstrijdigheden op te vallen, kleine verdraaiingen en het nodige 'omhoogplanten' naar Goedewaagen van ideeën en overtuigingen van anderen.
Wat voor mij o.a. opvallende passages waren is wel gebleken uit het voorgaande.
Iemand voor landverrader tijdens de oorlog uitmaken betekent hem beschuldigen van een van ganser harte en vol ijver geheuld hebben met de Duitse bezetter. Goedewaagen blijkt dat in de nodige gevallen niet gedaan te hebben. Integendeel, hij heeft de nodige keren, duidelijk andere oogmerken gehad.
Fascist, nationaal-socialist en NSB-er zijn zo ongeveer de ergste scheldwoorden die je iemand vandaag de dag naar het hoofd kunt slingeren. En dat zijn zulke verschrikkelijke scheldwoorden omdat dergelijke figuren, in het verleden, de holocaust zouden hebben voorgestaan. Dit laatste, de holocaust, staat tegenwoordig zodanig op de voorgrond, dat al het andere, dat ook bij het fascisme en nationaal-socialisme hoort, in het niet valt. En juist ook in dat andere was ik zo geïnteresseerd. Veel Nederlanders zijn in de eerste plaats vanwege de sociale aspecten van de NSB lid geworden. Wellicht speelden bij sommigen op zeker moment ook antisemitische overwegingen een rol, maar ik weet bijna zeker dat het bij de meesten van hen géén moorddadig antisemitisme is geweest.
Verschillende gradaties van antisemitisme
Evenals Bruning heeft ook Goedewaagen uitspraken gedaan die men als antisemitisch kwalificeert. Mijn inventarisatie van Joodse aangelegenheden waarbij Goedewaagen betrokken was, leverde op: a. gevallen, waarin Goedewaagen zich negatief over de Joden uitliet b. zaken, die in de biografie als antisemitisch werden betiteld, maar die verder niet in de biografie als zodanig te verifiëren zijn; en c. gevallen, waaruit juist het tegenovergestelde van zulk antisemitisme bleek. En dan was er dat geval waarbij Goedewaagen niet heeft meegewerkt om een deportatie te voorkomen. Dat blijft, als ultiem bewijs van zijn harteloos antisemitisme, een dubieus geval. Zijn optreden was mogelijk antisemitisch, mogelijk harteloos antisemitisch, maar zeker niet moorddadig antisemitisch, omdat hij geen weet had van de vernietigingskampen.
Men kan onmogelijk elke vorm van kritiek op de Joden zondermeer wegzetten als een moorddadig antisemitisme. Als men dat wel doet, zoals zo vaak gebeurt, wordt meteen elke discussie waarbij Joden onderwerp van gesprek zijn monddood geslagen.
Dodenherdenking 2014
Bij de uitzending rond de dodenherdenking op de Dam werd het verhaal van de Barneveldgroep verteld. Joden die op een lijst van secretaris-generaal Frederiks stonden, omdat zij voor Nederland en/of Duitsland van belang waren geweest, waren voor enige tijd gevrijwaard van deportatie. Deze groep werd opgesloten in Barneveld. Uiteindelijk werden zij toch allemaal gedeporteerd naar Theresiënstadt maar ook daar leek de protectie gewerkt te hebben. Behalve degene die een natuurlijke dood zijn gestorven, hebben allen de oorlog overleefd. De lijst van Frederiks was ooit met een paar personen begonnen, maar allengs was de lijst steeds groter geworden en uiteindelijk stonden er een 640 mensen op. Waarschijnlijk heeft Frederiks met dat beginlijstje bij Goedewaagen aangeklopt, maar toen nul op het rekwest gekregen. In biografie van Goedewaagen wordt verder niet gerept over de Barneveldgroep. Het niet meewerken van Goedewaagen lijkt ook geen enkele nadelige invloed op het tot stand komen van de lijst gehad te hebben. De geschiedenis van de Barneveldgroep is daarom zo vreemd, omdat er met de Duitsers een afspraak was gemaakt over het niet deporteren van Joden en de Duitsers zich daar toch lange tijd aan gehouden hebben, èn omdat de uiteindelijke deportatie via Westerbork niet naar Auschwitz leidde, maar naar Theresiënstadt, een soort model concentratiekamp. Tot slot heb ik ook nog Presser nagelezen over deze groep. ()
Kinderen van foute ouders
In een recensie in de Volkskrant over het boek van Chris van der Heijden Kinderen van foute ouders las ik een zin uitgesproken door een van die kinderen: "Ik voelde me schuldig aan hun steun voor de Duitse bezetters en hun keuze voor een ideologie die miljoenen mensen het leven gekost had." En eveneens, maar nu een zin van de recensente: "Het wordt alleen lastig wanneer een op zichzelf o zo menselijke poging wordt gedaan het loyaliteitsconflict op te lossen door de daden van de ouders goed te praten." Ik heb het boek van van der Heijden niet gelezen, zodat ik niet weet wat die vader op zijn kerfstok had. In veel gevallen, zoals mij uit het boek van Zonneke Matthée Voor Volk en Vaderland blijkt, hadden die ouders weinig anders op hun kerfstok, dan dat ze lid geweest zijn van de NSB en/of de Germaanse ss. ()
Het kind van de foute ouder sprak over steun aan de bezetter. Het is duidelijk dat de NSB, als partij, tot op zekere hoogte samenwerkte met de bezetter, maar ik denk dat meeste NSB-ers hooguit met andere NSB-ers samenwerkten en als zodanig niet zondermeer beschuldigd kunnen worden van steun aan de bezetter. En wat de samenwerking van de NSB met de bezetter betreft, heeft de studie over Goedewaagen, in zijn geval mijns inziens duidelijk aangetoond dat de bezetter daar in veel gevallen een dikterende rol heeft gespeeld en dat er van eigen initiatief niet zoveel sprake is geweest en ook niet heeft kunnen zijn.
Het waren niet alleen de "goede" Nederlanders die leden onder de bezetter, de "foute" Nederlanders waren net zo min vrij om te doen en te laten wat zij wilden, ook zij leefden in een bezet land. En juist de rol van de bezetter, ten opzichte van collaborateurs als Goedewaagen krijgt, naar mijn idee, nog steeds te weinig aandacht.
Dat na de oorlog de NSB-ers in eerste instantie allemaal veroordeeld werden is misschien nog wel enigszins te begrijpen, mede omdat de regering in ballingschap dat al vroeg had besloten. Maar nu, bijna driekwart eeuw na de oorlog, wordt het tijd onderscheid te maken tussen de wandaden van weinigen en de ideologie van velen. Nu zou een op persoonlijke getuigenissen gebaseerd onderzoek naar de werkelijke ideologie van het nationaal-socialisme in Nederland, mij en zeer vele kinderen van foute ouders, zeer welkom zijn. En juist met zo'n figuur als Goedewaagen, die én veel gepubliceerd heeft en bovendien op het hoogste niveau heeft gefunctioneerd, was dat een uitgelezen mogelijkheid geweest om juist van binnenuit een licht geworpen te krijgen op die ideologie en zeker op zijn ideologie.
Het nationalisme van de Nederlandse nationaal-socialisten
Goedewaagen zou gekozen hebben voor een radicaal beleden nationalisme. (84) Ik neem aan dat dat voor Goedewaagen een keuze voor de Nederlandse zaak betekend moet hebben. Daarmee in overeenstemming is zijn instemming met het streven van Mussert naar een zelfstandig Nederland. Toch wordt in de biografie gesuggereerd, dat Goedewaagen kort na de inval van de Duitsers, onder invloed van Seyss-Inquart, al rap voor inlijving bij Duitsland was (125). Maar even later blijkt dat geenszins het geval te zijn. Goedewaagen sprak langdurig met Seyss-Inquart en betoogde daarbij het tegenovergestelde. Maar dat mocht hem niet baten. Goedewaagen werd door Seyss-Inquart gedwongen niet meer te publiceren over Dietse onderwerpen. Alweer de rol van de bezetter!
Veel NSB-ers moeten het nationaal (van nationaal-socialisme) toch als Nederlands opgevat hebben. Hoe is dan toch het, vermeende, massaal heulen met de vijand (het landverraad) te verklaren? Dat lijkt mij in strijd met het begrip nationalisme.
De medeverantwoordelijkheid van de Nederlandse nationaal-socialisten
Ik heb er in het voorgaande al op gewezen dat er verschillende soorten nationaal-socialisme bestaan moeten hebben. In het boek wordt echter met nationaalsocialisme maar één aspect bedoeld: de veroorzaker van de holocaust. Nu is aangetoond dat gewone Nederlanders tijdens de oorlog geen weet gehad hebben van de vernietigingskampen. Ik concludeer daaruit dat ook gewone NSB-ers geen weet gehad hebben van deze vernietiging. ()
Heeft de gewone NSB-er niet net zo weggekeken van de deportaties, als de gewone Nederlander dat heeft gedaan? Blijft voor mij de vraag over, of men een NSB-er, die niets van doen had met het deportatiebeleid of met de uitvoering daarvan en die bovendien helemaal geen weet had van de vernietigingskampen, wel medeverantwoordelijk voor de holocaust gehouden kan worden. Volgens mij moet die vraag ontkennend beantwoord worden, mede op grond van het feit dat, wat wij nu verstaan onder de holocaust, ook voor de gewone NSB-er net zoals voor de gewone Nederlander, tóen nog volstrekt onvoorstelbaar was.
Het moet voor veel kinderen van zogenaamd(e) foute ouders heel verschrikkelijk geweest zijn dat hun ouders, tijdens en na de oorlog, voor landverraders werden uitgemaakt. Landverrader in een alles vernietigende oorlog, was toen de grootst denkbare politieke misdaad. Het is nog meer onvoorstelbaar, wat het voor die kinderen betekent heeft, toen in de jaren zestig, hun ouders bovendien medeverantwoordelijk, vaak zelfs medeplichtig (), werden verklaard aan de moord op 6.000.000 Joden en anderen.
Het leed van nakomelingen van foute ouders wil ik niet vergelijken met het leed van nakomelingen van de slachtoffers van de holocaust. Maar ik zie wel een vergelijkbare oorzaak.
|
De verantwoordelijken voor de holocaust maakten slachtoffers op grond van een rassentheorie en op grond van indoctrinatie van de toenmalige samenleving met de, uit die rassentheorie afgeleide, minderwaardigheid van een bepaald ras.
Foute ouders in Nederland wordt nu medeverantwoordelijkheid aan de holocaust verweten vaak louter en alleen op grond van hun politieke keuze en van de indoctrinatie van de huidige samenleving met de beestachtigheid van hun persoonlijke overtuiging. |
En deze laatste vorm van, onmenselijke en ontmenselijkende, indoctrinatie, waaraan ook de door mij besproken biografie niet ontkomt, duurt nu al ruim een halve eeuw.
Hoe de holocaust heeft kunnen plaatsvinden, kan niet uitsluitend verklaard worden uit het aanwakkeren van antisemitische gevoelens door een nationaal-socialistische ideologie, zoals dat Goedewaagen verweten werd met: "...het door hem aangehangen cultuurracisme die deze vernietiging voorstond". (399). Ik denk dat het feit dat er een oorlog woedde een niet te veronachtzame rol en mogelijk wel een zwaarwegender rol heeft gespeeld, dan de rol van de ideologie.
Eindhoven, 1 juni 2014
Theo Bruning
|
|
|