|
MIJN CONCLUSIES na het bestuderen van Brunings publicaties tijdens de oorlog
|
In ieder geval is het m.i. wenselijk, de oorspronkelijke bronnen, de primaire teksten zelf, niet te verontachtzamen en als irrelevant terzijde te schuiven, waardoor aan de letterkundige produkten van het nationaal-socialisme iedere wezenlijke inhoud bij voorbaat wordt ontzegd.
Frank van den Bogaard, Een stoottroep in de letteren, 1987, blz. 187
|
|
Inhoud |
0. Inleiding |
|
1. Mijn Conclusies |
|
1.1. Zijn strijdwijze |
|
1.2. Zijn strijddoel |
|
2. Belangrijke aanwijzingen |
|
3. Onderbouwende bevindingen |
|
3.1. Bewustzijnsvernauwing |
|
3.2. Das Gebot der Stunde |
|
3.3. Volk en Vaderland |
|
3.4. Levensbewustzijn |
|
3.5. Antisemitisme |
|
3. Waarom tot het einde toe? |
|
4. Een andere beoordeling |
|
|
Inleiding
Ik heb in 2000 een aantal gedichten van Bruning op internet geplaatst met de bedoeling om hemzelf daarmee weer aan het woord te laten. Al spoedig daarna kreeg ik het idee om datzelfde met al zijn boeken te doen.
Met betrekking tot de boeken die hij tijdens de oorlog had gepubliceerd, voelde ik dan wel mij verplicht om tenminste te weten wat hij daarin, aan mogelijk "fouts", te berde had gebracht. Bij het op onze website plaatsen van de verschillende werken en het formuleren van mijn bevindingen, kwam al spoedig het verschil van mening over die stukken zoals ik ze zag en zoals ze vaak elders ter sprake waren gekomen, naar voren. Dat waren voor mij vondsten, die bevestigden dat Bruning niet "fout" was geweest, maar de structuur was mij nog ontgaan.
Nadat ik zo al zijn boeken uit die oorlogstijd op internet had geplaatst, dacht ik een ogenblik klaar te zijn met het oorlogsverleden van mijn vader. Maar ik realiseerde mij bijtijds dat hij in die tijd ook nog veel, in tijdschriften en kranten, had gepubliceerd, en dat ik pas helemaal klaar was met zijn oorlogsverleden als ik ook dié artikelen op internet had geplaatst, mét mijn bijbehorende bevindingen.
Het was juist dankzij deze artikelen dat ik langzaam aan zicht kreeg op zijn oorlogsgeschiedenis en op de wel-doordachte stappen die Bruning had ondernomen, alsmede op zijn logica die aan dit alles ten grondslag lag.
Mijn conclusies
Gedurende de gehele oorlog heeft hij zijn schrijverstalent, dankzij zijn lidmaatschap van NSB en Kultuurkamer, ingezet voor propaganda: nièt voor het toen heersende nationaal-socialisme maar voor een nieuwe orde, die toen had kunnen ontstaan en waartoe hij mogelijkheden zag op grond van uitgangspunten zoals die waren geponeerd door Nietzsche, De Lagarde, Eucken, H.S. Chamberlain, Moeller van den Bruck e.a., die Bruning de grote voormannen van het nationaal socialisme noemde.
Deze propagandistische activiteiten, - de belangrijkste beschuldiging bij zijn veroordeling en waarvoor hij twee jaar en drie maanden in het kamp heeft moeten doorbrengen, en waaraan hij zijn schrijfverbod van ruim zes jaar te danken had - laten zich nu als volgt karakteriseren:
Hij richtte zich,
overhéén het Nederlandse nationaal-socialisme,
tégen destructieve beginselen,
óók die van het Duitse nationaal-socialisme,
door te strijden
voor een samenleving, een "nieuwe orde",
op basis van constructieve essentieel-natuurlijke beginselen.
Deze constructieve essentieel-natuurlijke beginselen
vonden hun oorsprong
in zijn levensbewustzijn,
waarin de mens, als natuurlijke mens, centraal stond.
Naar mijn verwachting, zou
de samenleving, waarvoor hij zijn politieke strijd voerde,
sterke overeenkomsten vertoond hebben
met het samenleven, op natuurlijk vlak,
van de leden van "de kerk van Jezus".
Zijn strijdwijze
Bruning, Verdinaso-man, heeft zich voorgedaan als aanhanger van het nationaal-socialisme (lidmaatschap van de NSB) maar bestreed de bezetting en tevens destructieve beginselen, ook die van het Duits nationaal-socialisme.
Bruning hield zich verre van concrete zaken, waarop hij tot de orde geroepen zou kunnen worden.
Bruning noemde in feite alleen de staat, als dé vorm van samenleven, maar was daar verder nauwelijks concreet over. Hij somde wel voortdurend de kwaliteiten op waaraan de staat zou moeten voldoen en deze moest op de eerste plaats menswaardig zijn.
Bruning noemde vaak bepaalde zaken juist niet, hij sprak vaker over de revolutie of de nieuwe orde dan over het nationaal-socialisme, juist omdat dat nog in zijn ontstaansfase verkeerde.
Bruning sprak nauwelijks of nooit over Het Rijk, maar bijna altijd over Europa, als een bond van gelijkwaardige continentale staten.
Aangezien de bezetter iedereen het zwijgen op kon leggen, moest hij de schijn van medestander te zijn, in stand houden, dus de nodige camouflage gebruiken:
Kritische kanttekeningen verstoppen in een onschuldig lijkende kunstbeschouwing.
Af en toe een naam laten vallen (Hitler, Mussolini etc.) of populaire termen hanteren: Germaan, Noordras.
Aanvallen of bezwaren verpakken in uitspraken van anderen liefst van lang geleden.
Zijn eigen, maar tegengestelde, opvattingen niet toeschrijven aan het nationaal-socialisme, maar aan de revolutie, of aan het sociale nationalisme.
Zijn strijddoel
De belangrijkste eis die Bruning aan de staat stelde, was dat het een menswaardige samenleving diende te zijn, voor àlle mensen die deel uitmaken van die samenleving.
Zijn basis uitgangspunt is daarbij de individuele mens, onafhankelijk van politiek of geloof; de mens met zijn opdracht in dit leven: zichzelf te verwerkelijken.
Deze individuele mens maakt deel uit van een samenleving. Deze samenleving heeft als opdracht haar hoogste zelfperfectie te realiseren. Aan deze opdracht van de samenleving is de individuele opdracht ondergeschikt.
De staat is het hoogste bindende element op samenlevingsniveau, het hoogste bindend element van het volk, op niet-religieuze grondslag.
De grenzen van een staat moeten niet op politieke gronden worden vastgesteld, maar op grond van historische groei en volks(taal)begrenzing.
De staat dient het algemeen belang van zijn burgers, door politiek en cultureel naar zijn vervolmaking te streven.
De staat dient ook het algemeen belang van de andere continentale staten te dienen. Het belang van het continent prevaleert boven het individuele landsbelang.
Belangrijke aanwijzingen
Zijn belangrijkste werk uit die oorlogstijd, hoewel nauwelijks bekend, is toch zijn toneelstuk Elias van Cortona. Kort voor de inval van de Duitsers was hij aan dit stuk begonnen en het werd in 1941 in Criterium gepubliceerd. In de inleiding schrijft hij:
|
Naarmate ik mij echter -
in verband met mijn Franciscus-biographie - meer in het leven van Elias verdiepte, geraakte de (voor béide partijen) dramatische controverse welke hem van Franciscus had vervreemd, meer op de achtergrond en werd hij voor mij de belichaming van de velerlei essentieele (en nog altijd actueele) problematiek van die dagen. ()
|
|
De weinige volgelingen, die Franciscus’ oorspronkelijk levensideaal waren trouw gebleven, stonden toch te zeer vreemd tegenover Elias’ innerlijkst conflict (tegenover de problematiek van het Europa dier dagen) dan dat zij het slotwoord hadden kunnen uitspreken. ()
|
Uit deze twee zinnen meen ik te mogen concluderen dat de problemen van het Europa uit de tijd van Franciscus en Elias voor Bruning nog steeds actueel waren. Daarom hoopte ik via dit toneelstuk meer kijk te krijgen op Brunings opvattingen over de Europese problematiek van zijn eigen tijd.
Het is mogelijk dat dit toneelstuk een licht werpt op de politiek van het vaticaan uit Elias tijd en daarmee iets verduidelijkt van het politiek katholicisme uit de jaren rond 1940.
In ieder geval vond ik in dit stuk wel een duidelijke aanwijzing voor de werkwijze van Bruning die hij tijdens de oorlog heeft toegepast. Op zeker moment laat Bruning Elias het volgende zeggen, ter verklaring van Elias werkwijze (over het hoe van zijn strijd):
|
Franciscus spreekt namelijk niet graag met mij sedert hij vreest, dat ik zijn ideaal belaag, doch naar kardinaal Hugolinus luistert hij met die nederigheid en bereidwilligheid, welke hij steeds voor elken priester aan den dag legt. Wat rest mij dan, die geen priester, doch slechts leekebroeder ben? Dit: Hugolinus met raad en daad bijstaan wat betreft zijn ideeën aangaande de uitwendige structuur der Orde en, aldus, mijn ideeën, overheen Hugolinus, aan Franciscus voor te leggen en door te drijven. ()
|
En dat is wat Bruning doorlopend heeft gedaan: overheen het Nederlandse nationaal-socialisme (de NSB) zijn opvattingen over een nieuwe orde, een andere samenleving, en over het nieuwe Europa aan zijn landgenoten en de toenmalige leiders kenbaar maken.
En vervolgens vond ik de volgende belangrijke aanwijzing (over het waarvoor van zijn strijd):
|
(...) die mij Franciscus deed begrijpen, en mij met bewondering voor hem vervulde. Hij was de openbaring van een nieuwen weg. Hij heeft het pijnlijk probleem intuitief verstaan. Hij hield zich, en hij hield ook de zijnen buiten heel dien verwoeden machtsstrijd. Hij streed voor zuiver geestelijke waarden. Hij wilde, wat betreft de zuiverheid van zijn intenties, niet de minste aanleiding geven voor wantrouwen of misverstand. ()
|
Bruning hield zich in zijn politieke strijd verre van praktische problemen, maar bleef strijden voor zuiver natuurlijk-zedelijke waarden. Hij heeft zichzelf daarmede buiten de machtsstrijd van goed en fout gehouden, maar bovenal heeft hij zijn strijd, naar beide zijden, zuiver gehouden, maar hij heeft helaas wantrouwen en misverstand niet kunnen voorkomen.
Voor zover men aan mijn interpretatie van bovenstaande aanhalingen twijfelt, viel mij zeer recentelijk de volgende zin van Bruning uit een brief aan Voorhoeve op (5 oktober 1943):
|
En dan de NSB-zélf, die steriele burgermansinterpretatie van een groote Revolutie. NEEN, dat is niet meer te accepteeren, en vaak vraag ik mij af, of men het nog wel voor zijn geweten verantwoorden kan door het enkele feit van zijn lidmaatschap het Nederlandsche volk te suggereeren dat men nog eenigerlei vertrouwen in die Beweging heeft. ()
|
Onderbouwende bevindingen
In "Bewustzijnsvernauwing" () onderzocht ik de fascistische opvattingen van Bruning vóór de oorlog. Hij zag het fascisme als een protest tegen een vertrapt en vernederd mens-zijn. Met betrekking tot de samenleving was het zijn mening dat het leidend en organiserend beginsel van een natuurlijke gemeenschap een essentieel-natuurlijk beginsel is.
In "Das Gebot der Stunde" () besprak ik de stappen die Bruning onmiddellijk na de bezetting door de Duitsers heeft ondernomen. Bruning werd lid van de NSB in de hoop dat Dietsland onder leiding van de NSB zijn zelfstandigheid zou terugkrijgen. Dietsland zou dan een volwaardig lid van een statenbond, onder leiding van Duitsland moeten zijn.
Voor het terugkrijgen van die gewenste zelfstandigheid van de bezetter moesten wel in twee belangrijke kwesties een "passend" standpunt ingenomen worden. De bedoelde kwesties betroffen het Jodenvraagstuk en het politiek katholicisme. Volgens Bruning diende met het politieke katholicisme afgerekend te worden. Het jodenvraagstuk zou opgelost kunnen worden door een statuut (gastrecht), dat garandeerde dat Joden hier naar eigen aard zouden kunnen leven, maar zonder invloed op het politieke en culturele leven.
In "Volk en Vaderland" () ging ik na of er bij Bruning sprake is geweest van radicalisering, omdat hij daarvan verdacht werd ten gevolge van zijn begunstigend lidmaatschap van de Germaanse SS in 1944.
In zijn reactie op een open brief van P. H. Dubois heeft Bruning al tijdens de oorlog verantwoording afgelegd (). Hij achtte het niet verantwoord om als schrijver in zulk een belangrijke tijd voor zijn land, zich afzijdig te houden van de ontwikkelingen die gaande waren.
Ik heb geen enkel spoor van radicalisering bij Bruning kunnen ontdekken. In wezen, zie ik geen verandering in de uitgangspunten die hij verdedigde vóór de oorlog en tijdens de oorlog. Ook zijn lidmaatschap voor de Germaanse SS diende slechts een praktisch doel.
In "Levensbewustzijn () trachtte ik zijn levensbewustzijn te verduidelijken, omdat zijn rede Nieuw Levensbewustzijn voor zoveel misverstanden aanleiding was èn omdat zijn levensbewustzijn het essentiële uitgangspunt vormde voor al zijn politieke strevingen.
In "Het antisemitisme van Henri Bruning nader onderzocht" () heb ik zijn vermeende antisemitisme onder de loep genomen.
Met de genoemde "bevindingen" en alle eerdere met betrekking tot Brunings oorlogsverleden, meen ik, aan de hand van zijn eigen geschriften, een "ander", maar wel op feiten berustend, beeld geschetst te hebben van Bruning en zijn streven in die oorlogstijd.
Waarom tot het einde toe?
Men kan zich afvragen, waarom Bruning zelfs nog tot aan het eind van de oorlog, - toen, althans zoals we er nu over denken, het voor de "hele wereld" duidelijk was dat het toch een verloren zaak was, - lid is gebleven van zowel de NSB als de Germaanse SS. Ik lees iets dergelijks ook in de volgende zin van iemand die waardering had voor Bruning, ondanks diens oorlogsverleden.
|
Zoals hij[, Bruning,] ook vóór de oorlog in het katholieke milieu was geweest, was hij ook tijdens de bezetting voor zichzelf en anderen een moeilijke man gebleven, die had geweigerd zijn eigen overtuigingen prijs te geven.
|
Mijn argwaan is een gevolg van het woord "moeilijk". Ik had zijn uitspraak buitengewoon positief opgevat als hij geschreven had:
|
Zoals hij[, Bruning,] ook vóór de oorlog in het katholieke milieu was geweest, was hij ook tijdens de bezetting voor zichzelf en anderen een moeilijke man gebleven, die had geweigerd zijn eigen overtuigingen prijs te geven.
|
Er zijn meerdere redenen aan te wijzen waarom Bruning bleef weigeren zijn lidmaatschap op te geven.
De eerste reden, die Bruning zelf al had aangegeven in zijn brief aan Voorhoeve (), is dat men hem van lafheid zou beschuldigen, als hij zijn lidmaatschap zou opzeggen.
Een andere reden zou gelegen kunnen zijn in het feit dat Bruning nooit uit overtuiging lid is geworden van de NSB. Hij voelde zich ook geen NSB'er en dus was er voor hemzelf ook geen noodzaak om dat louter symbolische lidmaatschap op te zeggen.
Voor mij is er een andere, een belangrijkere, reden denkbaar om zijn lidmaatschap niet op te geven. Het zit hem juist in die karaktertrek van Bruning, waarmee de schrijver van de zin hierboven Bruning karakteriseert als een "moeilijk" man. Aan een opzeggen van zijn lidmaatschap zou gemakkelijk de uitleg gegeven kunnen worden, dat Bruning daarmee tevens afstand nam van alles dat hij gedurende de oorlog verdedigd had, dus dat hij die overtuigingen van hem zou hebben prijsgegeven. De zedelijke waarden, die Bruning had verdedigd, waren van dien aard, dat als hij deze zou "prijsgeven", hij een karakterzelfmoord gepleegd zou hebben en dat kòn hij niet want daarvoor was hij te veel één met zijn overtuigingen. Zijn overtuigingen van de door hem gewenste samenleving waren onafhankelijk van het nationaal-socialisme uit die tijd. Zijn overtuigingen voor de door hem gewenste samenleving opgeven zou betekenen een berusten in, en een terugkeren naar, dat dóór en dóór vertrapte en leugenachtige samenleven, waartegen hij, mede als fascist, juist in opstand was gekomen. Daarbij had hij waarschijnlijk ook wel verwacht of tenminste gehoopt dat men meer oog gehad zou hebben voor zijn werkelijke bedoelingen:
|
een
laatste poging een ontwikkeling, die tot de meer dan waarschijnlijke
mogelijkheden heeft behoord, in de beste banen te leiden." () |
Waarbij hij met "een ontwikkeling, die tot de meer dan waarschijnlijke mogelijkheden heeft behoord" tenminste doelde op een, mogelijk vele decennia durende, overheersing door een Duits nationaal-socialisme.
Een andere beoordeling
Men vraagt zich misschien af waarom de gebroeders Bruning tot zo'n ander oordeel komen dan de meeste naoorlogse schrijvers over Bruning. Zijn de gebroeders Bruning wellicht te weinig objectief ten aanzien van hun vader? Mijn antwoord zal de lezer nauwelijks verrassen: ik geloof dat niet.
Naar mijn mening schuilt de grondoorzaak nog steeds in het goed-fout paradigma: Bruning was lid van de NSB, die organisatie beschouwt men als volkomen fout en dus was ook Bruning fout. Daarbij komt dat men zich, naar mijn idee, bezondigd heeft aan juist datgene, waarvoor Frank van den Boogaard in bovenstaand motto waarschuwt.
Bruning heeft in zijn artikel "Een ander zijde van het probleem der 'vorigen'" een aantal uitspraken over die 'vorigen' gedaan. Met een paar kleine aanpassingen zijn deze uitspraken ook van toepassing op de meesten die Bruning vanwege zijn oorlogsverleden hebben veroordeeld en die men wel zou kunnen aanduiden met de 'volgenden'. De 'volgenden' bedienen zich van hetzelfde kunstje als de 'vorigen'. De oorspronkelijke woorden uit Brunings essay heb ik doorgestreept en tussen haakjes de aanpassingen toegevoegd, zodat zijn commentaar nu van toepassing is op die 'volgenden'.
|
In stede van zich in de geschriften der leidende revolutionnairen [van Bruning] te verdiepen, verdiepten zij zich — en dan critiekloos, en vaak ook hartstochtelijk — in de geschriften der [van zijn] tegenstanders: dáármede legitimeerden zij hun afwijzen en trachtten zij hun goed recht te bevestigen en te versterken. (De Waag, 7 april 1944, kolom 5 )
|
|
Zij „discussieerden” [lazen zijn geschriften] dan ook niet, zij attaqueerden, en zij attaqueerden slechts lieden [hem] (of feiten) die zij haatten, d.w.z. die zij meenden te mogen haten op grond van ’n bepaalde zinsnede, een bepaald facet, op grond van een elders gelezen interpretaties. Uit die zinsneden en daden en facetten en interpretaties distilleerden zij een denkbeeldige werkelijkheid, die van dat alles oorsprong en verklaring moest zijn; en hoe heftig zij attaqueerden,
polemiseeren [Brunings geschriften echt lezen] deden zij nooit: zij lieten maar één gedachtenorde aan het woord komen, nl. de hunne, nooit twéé, nooit die van hun tegenstander [Bruning]. (De Waag, 7 april 1944, kolom 5 )
|
|
En even instinctief beseften zij, dat waar die anderen [Bruning] dezelfde waarden sche[e]nen (of zegden) te verdedigen als zij, die anderen [Bruning] ofwel misleiden moesten zijn (naïeve idealisten), ofwel die waarden in een geheel andere — voor hen abjecte — orde hadden opgenomen, een orde welke, voor hen, tevens de ont-waarding of ver-dwazing dier waarden beteekende. (De Waag, 7 april 1944, kolom 6 )
|
Het moge duidelijk zijn dat ik hoop dat indien er in de toekomst nog eens geschreven zal worden over Bruning men dit tenminste óók aan de hand van zijn geschriften zal doen.
Ik hoop dan vooral dat men binnen de zo genaamde "dwalingen" van Bruning (te weten zijn afwijzen van de (vooroorlogse) democratie, zijn vóórstaan van een "nieuwe orde" en zijn "collaboratie"), toch ook oog en oor heeft voor zijn vele, nog steeds actuele, waarheden.
Eindhoven, 19 augustus 2013
Theo Bruning
|
|
|