terug


Dichter in oorlogstijd (1944)

CLAUDIUS CIVILIS

Het is voorbij. – Dit eerloos hand-gemeen,
dit trouw-betoon om strijd waarbij niet éen
het blanke staal van ’t zwaar en weerbaar zwaard
met zuivre hand beroert. Niet één verklaart

zich tot zijn hogen trots, – een vrouw alleen.
Haar witte hand – weerloos en niet vervaard –
legt zich bedeesd op ’t staal in ’t vaal dooreen
der handen en der eden – Somber staart

’t een-ogig wangedrocht met dat gelaat
verwoest door strijd en dromen en verraad
langs het tumult der bende om hem heen.

Zij zoeken anders niet dan grauwe eigenbaat.
Trouw? Trouw? – Het is voorbij. Niet éen. Alleen
een vrouw, weerloos, wier zuivre schroom niet baat.

(bij Rembrandt).

In 1944 publiceerde Bruning dit gedicht in De Schouw. Ditzelfde gedicht heeft hij in zijn bundel In Vitro uit 1951 opnieuw opgenomen.

Zoeken op internet verschafte mij de volgende informatie over de situatie, die Claudius Civilis er toe bracht om een opstand tegen de Romeinen te beginnen.

De Bataven waren bondgenoten van de Romeinen, maar bezaten desondanks een redelijke mate van zelfstandigheid. Maar de Romeinen stelden steeds meer eisen, waardoor de Bataven vreesden hun eigen waarden en gebruiken te zullen verliezen. Claudius Civilis wilde terug naar de toestand van vòòr 47 n. Chr., al besefte hij wel dat volledige onafhankelijkheid niet meer te realiseren was, maar de Bataven wilden toch het land ten noorden van De Waal voor zich zelf behouden, desnoods met de nodige Romeinse invloed.
Claudius Civilis belegde een vergadering met edelen in een heilig woud. Tijdens het feestmaal sprak hij de edelen toe, waarbij hij zich lovend uitliet over het Bataafse verleden en zich laatdunkend uitliet over de actuele verhouding tussen de Romeinen als bezetters en de Bataven. Dit was het begin van de Bataafse opstand, die echter na twee jaar door de Romeinen werd onderdrukt.

Rembrandt heeft zich laten inspireren door de samenzwering van eenogige Claudius Civilis met zijn edelen.


Er zijn de nodige overeenkomsten vast te stellen tussen de sitaties waarin Claudius Civilis en Henri Bruning verkeerden.

Al meteen bij de inval van Duitsers in mei 1940, vreesde Bruning dat Nederland door de Duitsers cultureel gezien van de kaart geveegd zou worden. Om de zelfstandigheid van Nederland terug te krijgen riep hij al spoedig na de inval op tot het sluiten van de rijen der rechtse fronten.

Met zijn onderzoek naar de grote Nederlandse denkers van de laatste 150 jaar wilde ook Bruning de grootheid van ons Nederlands verleden aantonen. Deze studie is bij het bombardement van het Bezuidenhout verloren gegaan. Met het aanvankelijke streven naar Dietsland wilde het Verdinaso de oude situatie van vóór het ontstaan van België herstellen en zo één grote en sterke staat doen ontstaan als beter tegenwicht tegen de toenmalige Europese grootmachten.

Bruning schreef in de verantwoording aan zijn kinderen over zijn oorlogsverleden het volgende:

Het slotwoord van mijn eigen oorlogsverleden was dat korte gedicht over de ondergang van het Rijk, het groot-duitse rijk waarover ook ik wel gedacht had d.w.z. met een onverdeeld Dietsland als een weliswaar niet volstrekt onafhankelijke, maar wel zelfstandige Staat - op de wijze die Tito met betrekking tot de Sovjet Unie voor zijn land had opgeëist en is blijven verdedigen, en wat Joris van Severen, als hij was blijven leven, eveneens onverzettelijk zou zijn blijven verdedigen. - Maar dat "groot-duitse rijk" ging ten onder a) door de machten van buiten af: het buiten-europese Amerika en het euraziatische Rusland van Stalin en het stalinisme nadat eerst het "thuisfront", de voornaamste duitse steden waren vernietigd en ook daardoor het duitse leger was gedemoraliseerd; b) door de vijanden van binnen, het verraad onder ons, die stomme troep die geweigerd had (met het oog op de toekomst) één sterk weerbaar front op te bouwen, maar inplaats daarvan overwegend in de weer was geweest (ook "met het oog op de toekomst"!) zich van de beste baantjes te verzekeren: dát "front", zoals ik al eerder had gezegd, van vechten met of om "koeien en stront"; c) door de onmacht van de bezetter hier zowel als elders een aannemelijke of aanvaardbare bezetterspolitiek te voeren: de bezetter handelde overwegend als overwinnaar en alsof men reeds "eigenaar" van ons land was (en dat met de nodige arrogantie); en toen d) bekend werd welke plannen de duitsers aangaande de toekomst van Nederland in petto hadden, betekende dat niet minder dan regelrecht verraad aan ons volk. - Aan déze grieven gaf ik lucht in wat het slotwoord van mijn eigen oorlogsverleden is geworden; niet ronduit, niet expliciet, dat was toen nog niet mogelijk, maar ik wilde het toch gezegd hebben - voor de verstaanders - als mijn slotwoord ().

Nu we weten vanuit welke gemoedstoestand Bruning dit gedicht heeft geschreven mogen we kennelijk concluderen dat Bruning voorzag dat de “goede” Nederlanders hem als een één-ogig wangedrocht zouden beschouwen. Dat één-ogig blijkt later soms nog te optimistisch geformuleerd; sommigen zagen hem als volkomen stekeblind.

Dat dit niet echt zijn slotwoord is geweest komt in een volgende bevinding ter sprake. Waarschijnlijk liet zijn geheugen hem hier op 78-jarige leeftijd in de steek.

Eindhoven, 16 september 2011
Theo Bruning




































terug



aangemaakt: 07-07-2011 Copyright © 2011 by
Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 29-06-2013