terug


HET ANTISEMITISME VAN HENRI BRUNING NADER ONDERZOCHT

Inhoud
Inleiding
Vier artikelen
Antisemitische uitspraken
Referaat en drama vergeleken (intermezzo)
Nabeschouwing
Nogmaals: veroordeling

Inleiding
Werd Bruning, vanwege zijn lidmaatschap van de NSB en later van de Germaanse SS, de eerste jaren na de oorlog beschouwd als een landverrader vanaf 1954 werd hem steeds meer, vooral vanwege dat laatste lidmaatschap, een antisemitische houding aangewreven.

Nog in 2009 is er in Den Haag een lezing gehouden met de titel “Het antisemitisme van de schrijver Henri Bruning”. Helaas hebben wij de tekst van die lezing nog steeds niet mogen ontvangen.
De meest beschuldigende veroordeling, mij tot nu toe bekend, met betrekking tot het antisemitisme van Henri Bruning stamt uit 2002 en luidt:

“(..), want hij was en bleef NSB-lid, SS-kandidaat en tot het einde toe een medestander van de beulen” (vet, ThBr).



Vier artikelen
Er zijn mij een viertal artikelen van zijn hand bekend waarin uitspraken voorkomen, die als antisemitisch worden aangemerkt. Als eerste “Referaat van een lezing over het Jodenvraagstuk” van juli 1936 gepubliceerd in Diansostudent. Dit artikel betreft het eerste deel van de lezing. Het tweede deel had ook nog gepubliceerd moeten worden. Dat dit niet gebeurd is ligt mogelijk aan het feit dat het blad kort nadien is opgehouden te bestaan. Op 14 november 1940 heeft Bruning een artikel gepubliceerd in De Waag met de titel ,,Men zij gewaarschuwd”. (Waarvan ik de tekst nog niet bezit.) Vervolgens is in De Waag van 30 januari 1941 zijn artikel geplaatst: “Inderdaad: de hond en de stok”. In zijn boek Nieuw Politiek Bewustzijn, waarvan de publicatie door de bezetter is verhinderd, heeft hij een hoofdstuk opgenomen “Het drama der Joden”, dat een bewerking was van zijn volledige lezing over het Jodenvraagstuk uit 1936.

Antisemitische uitspraken

Raymund Bruning heeft in de loop der jaren met de nodige scribenten gepolemiseerd over Henri Bruning naar aanleiding van diens antisemitisme. Daarbij werden de volgende antisemitische uitspraken van Bruning naar voren gebracht:

Helaas is de Ned. Unie een bolwerk geworden voor het politiek katholicisme en een laatste verschansing voor een in ons volk naar macht strevend Jodendom. Beide staan vijandig tegenover het Duitschland van Adolf Hitler. De verovering van het Nederlandsche volk door de Nederlandsche Unie, welke met deze twee machten niet heeft afgerekend, beteekent onvermijdelijk – onvermijdelijk – het verlies van onze zelfstandigheid. (Men zij gewaarschuwd)

De Joden zijn geen Nederlanders. En daar moeten ook de nodige consequenties aan verbonden worden. (Men zij gewaarschuwd)

De jood, het christelijk Westen binnendringend, kwam er met zijn ingeboren, uitgesproken en onvernietigbare minachting voor alles wat wij zijn, beminnen, vereeren. (Referaat 3 , drama 181 )

Zoo zien wij, kortom, het jodendom onze samenleving van alle zijden omsingelen, binnendringen, haar van boven af en van beneden uit usurpeeren, haar boven en onder doorwroeten, ontwrichten, overweldigen ; (Referaat 5
, Drama 195 )

Hij is nooit, nergens, opbouwer, verdediger ; hij is hoogstens liberaal, hetgeen vrijheid en gelijkheid voor den jood beteekent ; en als liberaal is hij « humaan », ruim van opvatting, verdraagzaam : verdraagzaam ook tegenover alles wat de religie, de moraal, de zedelijkheid d.w.z. de INNERLIJKE VOLKSKRACHT van zijn gastheervolk ontbindt, ontwricht, verzwakt, bederft, verzwijnt (iets waartoe het ontwortelde jodendom niet weinig heef[t] bijgedragen) ; daartegenover staat hij humaan, d.w.z. werkeloos, d.w.z. liefdeloos, d.w.z. met verholen leedvermaak. (Referaat 5
, drama 195 )

Jullie krijgen natuurlijk niet de macht, als jullie van plan zijn de Joden hier vrij spel te laten, en als volksgenooten te behandelen. (De hond en de stok
)



Ik wil het antisemitisch karakter van deze, uit hun context gerukte, zinnen niet ontkennen. Maar laat ik nogmaals verwijzen naar een opmerking van Bruning uit een brief aan een familielid (1941):

Hoewel ik, op gronden, die men niet zoomaar omverkegelen of passeeren kan (vet ThBr), antisemiet ben, behoor ik ook in deze aangelegenheid niet tot degenen die de Joden als een minderwaardig, door en door vervuild volkje verketteren; ()



Die niet zomaar te passeren gronden heeft hij in “Het drama der Joden” uiteen gezet.

Referaat en drama vergeleken (intermezzo)

Ondanks het feit dat Bruning hele stukken tekst uit “Het referaat” heeft overgenomen, heeft hij ook aan dat deel hele nieuwe tekstdelen toegevoegd, zoals b.v. de tweede helft van pagina 177 tot en met vrijwel de gehele pagina 180.

Ook de inleidende teksten van Maritain en Pascoaes, alsmede het gedicht van Heine kwamen in het Referaat niet voor.

Nabeschouwing

Behalve de al hierboven gemoemde antisemitische uitspraken, zijn er nog wel andere in referaat en drama te vinden, maar daarnaast zijn er tevens uitspraken te vinden die zijn antisemitisme relativeren:

Een groote kinderloosheid (als gevolg van stoffelijke genotzucht), erfelijke ontaardingsverschijnselen van geslachtelijken aard, een snel uitsterven, materialisme, de wil uit alles munt te slaan (munt en macht) en dit cynisch en zonder gewetensbezwaar, — dit alles is bij geëmancipeerde Joden evenals bij „geëmancipeerde christenen” geenszins verwonderlijk: het is evenzeer logisch. (blz.189 )

De wereld van een ontworteld Jodendom, van een ontworteld Christendom, en van evenzoovele ontwortelde vaderlanders, heeft dit, dunkt ons, reeds genoegzaam bewezen. (blz. 198-199)

Het joodsche volk assimileert zich niet met ons, en wij assimileeren ons niet met het joodsche volk. (blz. 201
)



Bruning is zich zeer bewust van het antisemitische karakter van het door hem voorgestane “gastrecht” als oplossing voor het jodenvraagstuk:

Dit niet-opnemen is de negatieve zijde van de oplossing van het joodsche probleem. (blz. 202 )



De joodse problematiek bezit duidelijk twee kanten, zo blijkt uit Brunings conlusie ten aanzien van het gastrecht:

Trekken wij deze eenig logische conclusie, doch trekken wij ze — ondanks alle bittere feiten, ondanks al het krenkende, waarmede zijn omsingelen en usurpeeren van ons gemeenschapsleven, waarmede zijn strijd vanuit een vernederende knechtschap voor een onbedreigd gelijkwaardig bestaan zoo vaak voor ons is gepaard gegaan — zonder haat en zonder bitterheid. (blz. 202 )


Maar in het tweede deel van het drama komen hele stukken tekst voor die volledig in strijd zijn met een louter antisemitische gezindheid van Bruning.

Nadat Bruning gesproken heeft over de grootheid van Joodse volk, vertolkt hij de tragiek van het Joodse volk bijna dichterlijk van bewoording:

Of, ànders het beeld der joodsche historie samenvattend: zoo zien wij, hoe het joodsche volk leven wil als elk ander, en hoe het dit niet kan; hoe het het juk van vreemde volken en culturen verbreken wil, en het niet kan; hoe het terug wil naar het land, dat zijn land is, en het niet kan; hoe het zichzelf als volk wil uitwisschen, en het niet kan, ondanks alles het onuitbluschbaar verlangen met zich dragend naar het Volk, ondanks alles de trots (en ook de minachting) personifieerend ván een Volk; hoe het een creatief ferment wil zijn, en het niet kan zijn; hoe het het leven doodt, telkens als het zich gereed maakt het leven te dienen op andere wijze dan het bevolen werd. — Waarheen en hoe dit volk zich ook keerde en keert, overal en telkens vindt het den weg versperd tot dat recht, dat het recht is van elk volk: zichzelf te zijn. Overal ontmoet het den doem — die als een vloek ligt over heel dit volk en zijn historie — den doem van niet te mogen leven zooals elk groot volk leven mag; van nooit te mogen leven èn .... altijd toch getergd te worden door een levenswil die niet sterven kan en (zoo schijnt het) ook niet sterven mag. Altijd rest dit volk dit eender lot: een verbannen volk te zijn, een volk zonder vaderland, een volk zonder staat, een volk in de verstrooiing. En altijd rest dit volk (als volk) als eenige en hoogste levensmogelijkheid: het aanvaarden van dit lot — welk aanvaarden tevens, voor een volk, de diepste vernedering is. — Beseffen wij dit. En beseffen wij dan tevens, hoe ten overstaan van deze tragiek — en welke ook onze bittere, zeer bittere ervaringen geweest zijn — geen haat meer past. (blz. 205 )



Doordat de bezetter de uitgave van Nieuw Politiek Bewustzijn heeft verhinderd, heeft het publiek geen kennis kunnen nemen van Brunings standpunt zoals hij dat in “Het drama der Joden” heeft weergegeven. Maar omdat het boek al gezet was bij Nenasu, en het drukken ervan is verboden door de bezetter moet die bezetter dus wel degelijk geweten hebben van Brunings houding ten aanzien van de Joden. Dat lijkt mij niet geheel zonder risico voor hem persoonlijk geweest te zijn.

Juist op basis van de laatste pagina’s van zijn betoog “Het drama der Joden”, kun je Bruning onmogelijk beschuldigen van blind of rabiaat antisemitisme.

Nogmaals: veroordeling

Op basis van die laatste pagina’s kun je hem al helemaal niet veroordelen als een medestander van de beulen. Met deze kwalificatie wordt hem niet alleen Jodenhaat toegedicht, maar ook kennis van alles wat de Joden werd aangedaan in de oorlog en instemming daarmee. Of wat anders geformuleerd: hij had het allemaal geweten, en dat alles was geen belemmering voor zijn geweten geweest.
Medestander van de beulen scheelt maar weinig met oorlogsmisdadiger.

Een dergelijke aantijging is niet alleen smadelijk voor Henri Bruning zelf, die zich op tal van plaatsen in zijn geschriften juist heeft verzet tegen alles wat mens-onwaardig is, maar is ook smadelijk en zeer pijnlijk voor al zijn nazaten, waarin hij zich toch heeft óvergeplant, zoals hij dichtte tijdens de oorlog:

Voor ieder kind staat hier een zonnebloem geplant,
en ieder kind is als een trotsche stam.
- Jij schoone kindren tien, ik tien gevloekte boeken, -
leven is trots- en kracht-zijn dat men óverplant,
en zelf verbloeden...
()

Eindhoven, 16-03-2012
Theo Bruning
























terug



aangemaakt: 02-03-2012 Copyright © 2012 by
Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 25-06-2013